echter beneden zieh en liet hem mij yoor den door mij geboden prijs.
Eerst veel later hoorde ik, dat het ding driemaal zooveel waarde
had en waarom de man den hamer toch gegeven had; ik haastte
mij hem de rest te doen overhandigen.
Een ander vervaardigde mij een eigenaardige zwaardgreep en
nam zonder tegenspraak het geld a an , dat ik als de waarde
taxeerde; ook dit bleek later te weinig te wezen. Als verdere
uiting hiervan bestond een der bezwaren tegen het photografeeren
daarin, dat zij niet in een boek wilden worden afgebeeld, hetgeen
Maleiers hen waarschijnlijk vertelden.
Behalve in hun kunstvaardigheid blonken zij gaarne uit in krachts-
ontwikkeling, wat reeds blijkt uit het bestaan van hun neiging tot
lichaamsoefening en hoewel de meesten na eene overwinning kalm
naar hun plaats teruggingen, zoo konden anderen toch niet nalaten
vrij luidruchtig hunne voldoening over het succes te kennen te geven.
Aanleiding tot twist en tweedracht onder de jongelui, schijnt
onder de Kajans in veel mindere mate voor te komen dan elders;
want terwijl getrouwde personen zeer angstvallig zijn in het be-
waren van de echtelijke trouw, zag ik onder de jongeren nooit
oneenigheid, waaraan minnenijd ten grondslag lag. Zooais uit ver-
scheidene voorbeelden blijkt, spreiden zoowel de vrouwen als de jonge
mannen dikwijls eene groote standvastigheid in hunne neiging tot
elkaar ten toon en getroosten zij zieh vele'en langdurige opofferingen
ter wille van hunnen hartstocht. Zoo gaf een jong hoofd mij zijne
verontwaardiging te kennen, dat zijn meisje het zieh gedurende zijne
afwezigheid te druk met een ander gemaakt had, waarom hij met
haar brak. Het gemis aan hevige uitingen van minnenijd kan men
dus moeilijk toeschrijven aan onverschilligheid ten opzichte van
elkaar, maar de organisatie van hun zenuwgestel schijnt zieh minder
goed te leenen tot de opwinding en de overheersching der
hartstochten, die tot belangrijke botsingen met anderen leiden.
Naar men mij verhaalde, waren vroeger wel eens gewelddadig-
heden uit die bron voortgekomen, maar in den lateren tijd toch niet
meer. Wellicht, dat de rol van de vrouw in dezen afleidend werkt.
Terwijl dikwijls onder andere volken de vrouw de prooi is van den
sterkste en in ieder geval niet genoeg inzicht heeft in maatschappelijke
verhoudingen, om niet spoedig zieh te laten inpakken door
een enkele uiting van de een of andere blinkende eigenschap, staat
de vrouw der Kajans aan den Mendalam in hare maatschappij even
stevig als de mannen, beslist met hetzelfde inzicht als deze over
eigen doen en laten, en geeft daardoor meer vastheid aan hare nei-
yin«-en en minder kans aan het wisselend spei o o der hartstochten,
om die te verbreken. De gelegenheid, die ook de jonge vrouwen
hebben, om hare neigingen te bevredigen, brengt er niet weinig
toe bij, om de uitingen er van niet in buitensporigheden te doen
overslaan.
Door bijzondere omstandigheden moet de vrouw deze plaats in
de Kajanmaatschappij verworven hebben; want ook daar bestaat
bij het sterkere geslacht de neiging, om haar de tweede plaats te
doen innemen. Niet lang na mijne aankomst reeds kwam Akam
Igau er in een gesprek onder vier oogen voor uit, het te betreu-
ren, dat hunne vrouwen zieh zoo lieten gelden. Gedurende zijn
leven reisde de oude heer veel en bekeek daardoor de verhoudingen
in zijn eigen stam met een ander oog dan de meesten der zijnen;
de bevoorrechte positie der mannen elders beviel hem veel beter.
Opmerkelijk genoeg valt deze gelijkheid der beide seksen samen
met de afwezigheid van verreweg de meeste afwijkingen op ge-
slachtelijk gehied, welke wij bij de Dajaksche stammen van den
Barito, zoowel op maatschappelijk als op godsdienstig gebied, ont-
moeten. Naar men mij vertelde, moeten de Kajanvrouwen, ge-
dwarsboomd in hare neigingen het met elkaar nog al eens te kwaad
hebben, maar in de maanden van mijn verblijf in haar midden
zag ik daarvan niets.
Als eene uiting, van het behagen dat men in elkaar schept,
ziet men onder de jongelui de neiging ontstaan , om zieh op te
schikken en bijzonder netjes te kleeden; dit is bij kinderen en ge-
trouwden veel minder het geval. Behalve de gewone versierselen, als
halskettingen en armbanden speelt daarbij het aanwenden van pakjes
welriekende bladeren en grassen benevens bloemen een voorname
rol; hunne reukgrassen hebben een sterken geur, dien een Eu-
ropeaan niet aangenaam zou vinden en dien vele ook in drogen
toestand behouden. Dat het de vrouwen echter niet ontbreekt aan