blaaspijp voor de jagerstammen een praktisch wapen, waarvan zij
zieh tegen menschen ook zeer goed weten te bedienen.
De Schilden (klebit) der Bahau-stammen hebben den bekenden lang-
werpig Vierkanten vorm, van boven en van onderen met een driehoek
verlengd. Men ziet naar Europa het meest versierde esemplaren
uitvoeren, waarop menschen en dierenfiguren en maskers zijn aan-
gebracht. Zelden vond ik die onder de stammen van Centraal-Borneo,
die op tochten zieh altijd bedienen van eenvoudig gladgemaakte
Schilden van licht, bruin en taai hout, in het midden en op de
zijden, in de lengte > en op de vlakken in de breedte voorzien van
versterkingsbanden van rotan. Bij de Kajans vond ik nog een oude
vierhoekige ijzeren plaat met twee punten, om te dienen voor het
bevestigen op de voorvlakte van het schild in het midden ter be-
scherming van de p la a ts, waar de hand zit. De eenvoudige Schilden
(klebit) worden ook niet versierd met haar; dit is wel het geval met
de beschilderde, die dan klebit bok (haarschild) heeten. Tegenwoordig
bezit men aan den Kapoewas geen haar meer van verslagen vijanden,
maar het blijft verboden voor de versiering van Schilden of
zwaarden menschenhaar te gebruiken uit den eigen stam: het. zijn
vooral de Taman Dajaks, die hunne hären voor dit doel aan de
Kajans verkoopen. Voor de zwaarden gebruikt men trouwens veel
ingevoerde, gekleurde dierenharen.
ZEVENDE HOOFDSTUK
Godsdienst.
De godsdienstige overtuiging der Mendalam Kajans draagt een
verschillend karakter, al naarmate men hopger of lager staande
personen daaromtrent ondervraagt: terwijl de hoofden, priesteressen
en priesters, volgens hunne wijze van zieh te uiten, den hoofdgod of
geest Am ei T in g e i , hoogevader, den voornaamsten invloed op hun
leven toeschrijven, hoort men den gewonen Kajan slechts over zijne
geesten, to , die voor de hooger staanden de volvoerders zijn van
den wil van den bestuurder aller dingen. Deze troont boven allen
en alles boven het hemelgewelf, terwijl de rijken der lagere goden,
geesten, zielen en menschen, in verschillende hoogten zieh daarbeneden
uitstrekken.
De eeredienst der priesteressen en priesters (dajoeng) teekent
dezen toestand in zoover, dat hij zieh vooral aansluit bij de opvat-
ting der menigte en zieh slechts zelden schijnt te wenden tot den
hoogsten troon.
Eene der voornaamste in het leven ingrijpende instellingen van
dezen eeredienst is het stelsel van verbodsbepalingen, pemali, onder
welken term men niet alleen alles verstaat )C/wat den eeredienst be-
treft, maar in ’t bijzonder ook de vele voorschriflen, die bij verschillende
ceremonien en toestanden allerlei zaken lali (Boesang),
pantang (Maleisch), taboe (Polynesisch) of verboden maken. Dit heeft
onder de Kajans een zeer groote uitbreiding gekregen en beheerscht
geheel het leven dezer menschen. Van de wieg tot het graf leven
zij onder deze banden, omdat de priesters een groote rol speien in
ieder tijdvak van het leven en de eeredienst dan met zijne bepa