de oyerfcollige zwarte vloeistof, welke door een helpster wordt
weggeveegd.
Voor de bewerking zit of ligt de patient op den vloer, terwijl de
tatoueerster en een helpster aan weerszpden van het te bewerken
deel tegenover elkaar plaats nemen en met de teenen van een voet
de huid gespannen houden. De hoofdpersoon voert nu den naald-
houder, die daarbij in ’t midden op een veerkrachtig kussentje rust
en das goed te regeeren is.
Wanneer het gevoelige plaatsen geldt, dan liggen de meisjes
veelal te huilen en te kennen van pijn, terwijl haar later de ont-
steking nog heel wat hinder veroorzaakt.
Voor een dp heeft men drie dagen noodig en bewerkt men in den
regel eerst de tweede, als de eerste tot rust is gekomen. Bp vrou-
wen geldt de volgorde: h an d , voet, voorarm en dp, bp het onder-
handen nemen. Door samenloop van omstandigheden strekt de vol-
tooiing zieh soms uit over den loop van twee jaren.
De verschillende stammen der Bahau’s hebben een eigen wijze
van tatoueeren, waarbij voor hen zoowel de aangebrachte fignren
als de uitbreiding eigenaardig zijn. Zij nemen echter veel van elkaar
over en evenals in den stam zelf de hoogerstaanden de anderen
tot navolging prikkelen, zoo is dit ook het geval bij de stammen
onder elkaar: vooral aan den Mahäkam was het duidelijk, dat vele
gewoonten van de meest ontwikkelde Longglats o. a. het tatoueeren
op hunne wijze door anderen overgenomen waren. Zoowel daar
als aan den Kapoewas is in 30 a 40 jaar onder de Kajan-vrouwen de
eene wijze van uitdosschen door eene andere vervangen.
De tatouage der mannen is veel eenvoudiger dan die der vrouwen.
Jongelui, die nog geen verre reizen of sneltochten ondernomen
hebben, vertoonen in den regel slechts een roset op de schouders;
op hunne reizen laten zij zieh dan op armen of borst een figuur
aanbrengen, die zonder uitzondering aso of hond genoemd wordt.
Zij bestaat in den regel echter slechts uit een rudimentairen kop met
oog en kaken, welke laatste, lang uitgerekt en in fraai gebogen
lijnen uitloopende, een sierlijk geheel vormen. Aan den vorm dezer
lijnen herkennen de Kajans, in welken stam de figuur is aangebracht.
Bp de Bahau’s en de Poenans is het versieren van de dp slechts