gekost en den 22 Juli waren wij weder op ons uitgangspunt Poetoes
Sibau terug, vanwaar de contrôleur zijn standplaats Semitau weer
opzocht, professor Molengraaif voor verdere tocbten ook de rivier
afzakte en ik achterbleef, om in de dorpen van onze Kajansche
dragers aan den Mendalam gedurende eenige weken hunne ethnologische
eigenaardigheden te bestudeeren.
Van onzen terugkeer te Poetoes Sibau af tot in ’tla a ts t van
September woonde ik daar in een hutje te Tandjong Karang, het
Kajanhuis, welks hoofd Akam Igau op reis ons het meest behulp-
zaam was geweest. Slechts enkele dagen besteedde ik, om ook de
overige huizen te Tandjong Koeda, Pagong en Ma Soeling te be-
zoeken, maar wijdde mij vooral aan een vertrouwelijken omgang
met de bewoners van Tandjong Karang.
Dank zij medische hulp, kleine geschenken en het inkoopen van
ethnögraphica liet het onderling vertrouwen spoedig niet veel meer
te wenschen over en met leedwezen zagen de inwoners mij later
vertrekken, in de ongelukkige overtuiging nu weer hulpeloos te
staan tegenover alle ziekten, waardoor zij zoozeer geteisterd werden.
Het hoofd Akam Igau bracht mij met een twaalftal der zijnen
in een groote boot naar Pontianak, voor hen een buitengewone
gelegenheid om de onbekende streken van den Beneden-Kapoewas
te zien en voor mij, om met den resident S. W. Tromp in gezel-
schap van Akam Igau het een en ander te bespreken, wat mij
van belang scheen.
Gedurende mijn verblijf te Tandjong Karang was onze mislukte
tocht naar den Mahäkam rijpelijk besproken en na het overwinnen
van de gewone voorzichtigheid mijner gastheeren, om zieh te uiten,
bleek mij, dat onder andere omstandigheden het doen van den tocht
naar Koetei längs den Boven-Mahäkam wel te volbrengen zou we-
zen, vooral omdat de Kajans van Akam Igau, die nauw verwant
zijn met de voornaamste stammen en volkomen op de hoogte der
omstandigheden aldaar, zieh aanboden , om mij te vergezellen.
Het kwam mij na onze mislukte poging zeer wenschelijk voor,
dit door Akam Igau in tegenwoordigheid van den resident Tromp
te doen verklären; vandaar mijne waardeering van het Kajan-
geleide tot Pontianak. Op dezen tocht naar beneden ging alles
naar wensch ; een hunner profetische vogels vloog nog in den Mendalam
zoo voor mijn boot op, dat men mij een voorspoedige reis
en spoedigen terugkeer durfde voorspellen.
Bij mijn aankomst te Batavia was er echter geen sprake van het
malten van verdere plannen, want de krijgsklaroen op Lombok,
die de toegezonden dagbladen mij eerst in "t laatst van September
deden weerklinken, riep ook mij naar het tooneel van den strijd,
waar de bestorming van Tjâkra Negara en het einde der militaire
expeditie ons medici alle andere plannen spoedig deed vergeten.
Daarna liet het treurig naspel van ziekte en eilende in de eerste
maanden van 1895 ons zelden een oogenblik tijd, aan iets anders
dan aan onze patienten te denken, totdat het einde van den west-
moesson minder zieken en meer collega’s bracht en het mij gelukte
eene overplaatsing naar Batavia te krijgen.
Dankbaar voor mijne gespaarde gezondheid en voor het vele,dat
ik op het schoone eiland gezien had, besteeg ik in Juli een der
booten van de Pakketvaart en spoorde zes dagen later van Soerabaja
naar mijne bestemming. Een dag of vier in het idyllische Garoet
verdreven de laatste Lombok-beklemmingen en bij mijne aankomst
in Batavia stonden mijne Borneo-plannen mij helderder dan ooit
weer voor den geest.
Geheei hadden zij mij nooit verlaten en waren genoeg in mijne
gedachten verwerkt, ; om nu binnen körten tijd op het papier te
kunnen worden uiteengezet voor de beoordeeling van het Indisch
Comité der Maatschappij ter bevordering van het natuurkundig
onderzoek der Nederlandsche Kolonien. Ik mocht zijne goedkeuring
er op verkrijgen, terwijl de Indische regeering nu toestemming voor
den geheelen tocht verleende, nadat de Maatschappij in Nederland
met opoffering van andere plannen de geldelijke gevolgen voor hare
rekening nam.
Mijn verblijf aan den Mendalam had mij geleerd, dat het ook
aan den Mahäkam vooreerst jioodig zou wezen, geen angst onder
de bevölking te verspreiden, en dat men dan zelf weinig be-
hoefde te vreezen voor hare siechte gezindheid. Vandaar ook een
der eerste voorwaarden van de Mendalam Kajans, dat ik alleen
den tocht met hen zou ondernemen zonder geleide van gewapende