
 
        
         
		van  de  zelfde  soort  als  die  van  Fredërik  van  Blankenheim,  welke  wij  boven  
 beschreven,  en  die,  even  als  deze,  zeer  zeidzaam  is,  heeft  op  de  vz.  den  staan-  
 den  leeuw  met  het  wapensohild  van  Diepholt  op  den  schoft.  Omschrift : 
 >$<  RODOIiP  s posroviiKrotjiWRKiaaroaRS' 
 Op  de  kz.  ziet  men  tusschen  de  beenen  van.het.gevoete  kruis  de  letters: 
 R  O  D  P'  
 behoorende  tot  bet  woord :  Bodolfus. 
 In  den  buitenrand  staat : 
 •Ϋ  spoHsm  I  ß o v  § o a   |: i j s s s a i i   |  i is h s v s . 
 Welk  eene  barbaarschheid !  o  Gelukkige  middèleeuwen,  toen  zelfs  op  het  
 Landsgeld  (en  Bisschoppelijk  Landsgeld  diende  tocb  wel  opscbriften  in  goed  
 Latijn  te  dragen !)  fouten  mogten  gemaakt  worden,  waarover  een  schooljpngen  
 zieh  thans  zoude  behooren  te  schämen. 
 Weegt  op  ’t  Koninklijk  Kabinet  (doch  daar  is  een  gaatje  in  bet  midden)  
 3,2  w.;  in  onze  Verzameling  3,3  w. 
 2e.  De  Munten  van  Rudoie  a l s   Blssohop ,  1431—1455. 
 Gedurende  bet  tijdvak  dezbr  24 ’jaren  zijn  er  duizende  bij  diiizende  dusge-  
 naamcle ‘ Postulaatguldens  geslagen ;  wij  zeggen  dusgentcamdé, want  zij  dragen  
 den  titel  van  Budolf,  Bisschop':  Doch  daar  hare  munting  eenen  aaiivang  had 
 genomen  en  zij  alzoo  baren  naam  hadden  bekomen  toen  Rudolf  nog  maar  Pos-  
 tulaat  was,  bebielden  zij  d'en  ouden  naam  en  bleven  onder 1 dezen  ëëuwen  lang  
 bekend  (1)1  De  PoStulaatgildens  kwamen,  dm-  huh  slecht  gehalte-,1  gelij'k  wij  
 later  zien  zullen,  al  spoedig  in  eenën  kwaden  reuk  bij  de  nabnren,  met  name  
 de  Hollanders. 
 Wij  geven  ondor  N°  1—4  afbefeldingeri  van  !viër  versdhillende  Exemplaren  
 dezer  muhtsöort,  de  eenigd  gouden  munt ,  did  ons  van  Rudolf  als  Bisschop  is  
 voorgekomen, 
 ( 1)  V e rg .  v a n   mie r t s  ,  B i s s e k o p p e lijle   M u n te n   en  Zeg'els  v ä n   U tr e c h t,  b l.  2 4 7 ,  u it  
 welke  p l a i t s   'd u id e lijk   b l ijk t,  d a t  iio èh   hem  ho’e ft  zijn en   m u u tv rie n d e n   d o it  e en   e ig en lijk e   
 P o s tu la a tg u ld e n   van  onzen  Bisschop.  was  voorgekomen. 
 De  type  is  volkomen  de  zelfde  als-  van  de  bôven  besehrevene;  ook  het  omschrift  
 der  vz.  van  N*  1  ,  2  en  3.  Op  de  kz,  van  deze  Nos  leest  men  
 thans  echter : 
 *   MOD' * RODIiP' * SPIS€C' * rPRKiaiP' 
 N° M weegt  in  't  Kon.  Kabinet  3,3 ;  Leidsch  Kabinet  3 ;  bij  't  Friesch  Ge-  
 nootschap  3,38 ;  Noord-Brabandsch  Genootschap  3,3 ;  bij  wijlen  den  Heer  k e e r   
 3,188;  verder  vonden  wij  exemplaren  bij  de  Heeren  s t r i c k e r ,  M A C A R é ,   v a n   
 D A M   ,   D E   WMTS  ,   N O O T   ,   D E   R O I J E ,   M U N N IC K S   V A N   C L E E E F   ,   V A N   D E R   N O O R D A A   ,  
 s a n t c k  ,  wijlen  v o n   R e i c h e l   ,  in  ons  eigen  Kabinet,  dat  van  den  Kapitein-  
 Ingenieur  d e   v e u e   ,  enz. 
 De  N°  2,  welke  de  Heer  m e i i e r   ons  ter  afbeelding  zond,  omdat  zij  (hoewel  
 uiterst  gering)  in  de  type  afwijkt  van  de  N°  1 ,  weegt  in  het  Kon.  Kabinet,  
 bij  de  Heeren  b e e l a e r t s   en  n o o t   3,3  w. ;  bij  wijlen  den  Heer  k e e r   3,25  w. ;  
 de  munt  bevindt  zieh  ook  bij  den  Heer  s a n t I e . 
 De N°  3  is  een  exemplaar  van  zeer  bleetc goud.  De  bezitter  dezer munt,  de  
 Kolonei  d e   r o i j e   ,  schreef  ons,  bij  het  toezenden  ter  teekening,  van  meening  
 te  zijn,  ook  om  het  geringe  gewigt  (2,4  w.),  dat  het  een  halve  Postulaatgulden  
 zoude  zijn.  Zulks  is  echter  het  geval  niet.  Het  is  een  exemplaar  van  eene  
 dier  uitgiften  in  buitengewoon  siecht  gehalte,  die  aanleiding  gaven  dat  Graaf  
 Filips  de  Goede  van  Holland  op  den  11  April  1 4 % ,  om  het  invoeren  dier  
 muntstukken  in.  zijne  landen,  welk  invoeren  steeds  plaats  had,  te  beletten,  dien  
 geheelen  invoer  verbood.  Dergelijken  maatregel  had  hij  vroeger  reeds  op  den  
 8  October  1441  met  andere  munten  van  gemelden  Bisschop  moeten  nemen.  
 Zie Memoriale op het Rijksarchief,  T,  1445—1453, cas. N. pag,59 verso  en  60. 
 Waarschijnlijk  zijn,  uit  hoofde  van  den  weerzin  der  ömliggende  Nederlanders  
 tot  het  ontvangen  dezer meer  zilneren  dan gouden munten,  de  exemplaren  dezer  
 uitgifte  spoedig  weder  ingetrokken,  en  is  het  daaraan  toe  te  schrijven,  dat  de  
 Heer  d e   r o i j e   thans,  voor  zoö  verre  wij  weten,  de  eenige  bezitter  van  zoo-  
 danig  stuk  is. 
 De  N°  4,  die  wij  flaauw  lieten  afbeelden,  ontleenen  wij  aan  v a n   m i e r i s ,   
 Pl.  V III,  N°  6,  daar  wij  nooit  een  oorspronkelijk  exemplaar  mogten  ontmoe-  
 ten,  dat  toch  ten  tijde  van  v a n   m i e r i s   nog  bestaan  moet  hebben.