Graaf Jan I was voomemens om van uit dit Slot het platte land van het Ne-
dersticht af te loopen, doch zijn spoedig daarop gevolgde dood voorkwam
deze jammeren.
Intusschen had Bisschop Willem het niet alleen met de Hollanders te kwaad,
maar ook met eenige Stichtsche Edelen en met zijne eigen hoofdstad Utrecht.
Met deze laatste hep de twist zoo hoog, dat de Burgemeester Jan van Ligten-
berg, ten jare 1299 , den Bisschop gevangen nam en gedurende bijkans dat ^
geheele jaar in hechtenis hield. Willem wist echter te bewerken, dat de mge-
zetenen van h e t'platte land, op de been gekomen, hem verlosten.
Daarop week de Bisschop andermaal naar Overijssel (1) en begaf zieh van
daar naar Rome. Hij was het bestuur moede en wenschte door den Paus van
z i j n ambt ontslagen te worden. Deze (Bonifacius VIII), echter meenende , dat
het burgerlijk gezag voor het geestelijke moest bukken, zond Willem naar Nederland
tferug en beval den Bisschop van Munster zijnen ambtgenoot met allé
hem ten dienste staande middelen tegen zijne in verzet zijnde onderdanen bij
te staan. Bisschop Willem wierf dan eenig volkan Overijssel, waar hij nog de
meeste1 vrienden had, en kwam in de lente van 1301 voor Utrecht. Hier echter
wilde, men hem niet binnenlaten, waarom hij te rade werd een inval te doen in
de landen van Amstel en Woerden, die door Jan I I , Graaf van Holland, aan
zijnen breeder, Guy van Avesnes of van Henegouwen, in leen gegeven waren.
De Hollandsche Edelen en Steden, tegen den Bisschop ten I strijde getogen,
troffen hem aan op de Hooge Woerd, niet verre van Montfoort. Het was op
den 4 Julij 1301, dat er aldaar een zeer bloedig treffen voorviel, waarin de
Bisschoppelijkén de nederlaag kregen, hoewel door den persoonlijken moed des
Bisschops de strijd lang twijfelachtig was gebleven. Toen echter Heer Zweder
van Montfoort met versehe benden de vermoeide Hollanders te hulp was gekomen
,' en de Bisschop, die herhaalde malen door het vijandelijk leger was door-
gebróken, eindelijk gesneuveld was, terwijl eene groote menigte der zijnen
versiegen of op de vlugt gejaagd was, werd de zege volkomen (2).
(1) Zie ook onze Mimten van Overijssel, bl. 53.
(2) Nog wel twee eenwen later heeft een steenen kruis, ter plaatse opgerigt, de gedach-
tenis dezer nederlaag levendig gehouden. Zie Tegenw. Staat van Utrecht, bl. 62.
Het is inderdaad niet te verwonderen, dat, bij eene zoo körte en zoo woel-
zieke regering, Bisschop Willem geene gelegenheid schijnt gehad te hebben om
munt te laten slaan ; althans men treft de zoodanige in geene ons bekende Kabinetten,
noch ook ergens afgebeeld, aan. Bijaldien er te Deventer (want
Utrecht was meestal van den Bisschop afkeerig) gedurende deze regering mögt
gemunt zijn, zal zulks waarschijnlijk in zeer kleine hoeveelheid hebben plaats
gehad en de stükjes later zijn verloren gegaan.
Na het sneuvelen van Willem van Mechelen, spande Jan I I , Graaf van Holland
en Henegouwen, alle krachten te Utrecht in om zijnen breeder Guy,
Thesaurier van het Luiksche Bisdom, in diens plaats te doen verkiezen; iets
wat hem eindelijk gelukte. Een klein deel der Kanunniken stemde voor Adolf
van Waldëk, die zieh dan ook nog eenigen tijd in Overijssel staande hield,
doch dit Gewest leed in deze dagen zeer door hevige watervloeden, waar-
door het klein van magt was en het Bisschop Guy alzoo gelukte hem te
verdrijven.
Door naauwe bloedverwantschap aan elkander Verbünden, leefden de Graaf
van Holland en de Utreohtsche Bisschop steeds in rust en vrede, waardoor
beide landen, na zoo vele eilende, thans tot verademing kwamen, hoewel vooral
het Sticht nog voortdurend onder zware schulden gebukt ging.
Toen er een hevige oorlog tusschen Holland en Viaanderen uitgebroken was
over het bezit van Zeeland, een oorlog, die telkens, als de geschillen bijgelegd
waren, weder met nieuwe woede ontbrandde (1), bragt de Bisschop, ten jare
1303 eenig volk op de been om Graaf Jan II te ondersteunen tegen het Vlaam-
sche leger, dat aangevoerd werd door Guy, zoon van Graaf Guy van Dampierre.
Alvorens echter deze mansohappen eenige dienst konden doen, was er tusschen
de strijdvoerenden een verdrag gesloten, dat in 1304 reeds weder verbroken
werd. De Vlamitigen tastten toen met eene vloot, tusschen Duiveland en Schou-
wen, de Hollandsche vloot aan, op welke Bisschop Guy zieh bevond, en be-
(1) Verg. onze Munten van Holland en Zeeland, bl. 96—99, 146> 147 en 151
en 152.