
 
        
         
		Na  den  vroegtijdigen  dood  van  Otto  I   werd,  terwijl  hij  als  Otto  II  in  de  
 Geschiedenis  bekend  is ,  .Otto,  uit  het  Grafelijk  Huis  van  der  Lippe,  tot  zijn  
 opvolger  gekozen.  Niet  lang  na  zijne  verheffing  ontstond  er  een  hevige opstand  
 in  het  land  van  Vollenhove,  die  niet  dan  met  moeite  bedwongen  werd.  Deze  
 opstand  schijnt  vooral  het  werk  der  Edelen  geweest  te  zijn  (1).  Bisschop  Otto  
 nam,  niet  lang  nadat  hij  zieh  op  den  Bisschoppelijken  zetel  geplaatst  zag,  met  
 Keizer  Frederik  deel  aan  eenen  kruistogt  of togt  naar  het Heilige Land  (2).  Hij  
 gaf inmiddels  het  bewind  over  aan  zijnen  broeder,  Graaf Herman  van  der Lippe.  
 Tèruggekeerd,  ontbrandde  er  een  hevige  twist  tusschen  hem  en  Gerard  I I I ,  
 Graaf van  Gelre.  Beiden  hadden,  gelijk  gewoonlijk  in  zulke  gevallen,  schuld.  
 Bisschoppelijke  ambtenaren  in  het  Oversticht,  en  wel  in  Salland,  hadden  leen-  
 mannen  van  Gerard  aldaar  knevelarijen  doen  ondervinden,  en  toen  de  daarover  
 aangehevene  klagten  te Utrecht  onverhoord  bleven,  had  Gerard den  Stichtschen,  
 vooral  den  kooplieden  van  Deventer,  door  zijnen  nieuwen  toi  te  Lobede,  thans  
 Lobith  geheeten,  hunnen  handel  moeijelijk  gemaakt. 
 De  wapenen  scheuen  nu  eene  uitkomst  te  moet-en  geven.  Te  Deventer  werd  
 met  behulp  van  ’s Bisschops  broeder,  den  Graaf  van  der  Lippe,  en  van  Diédë-  
 rik,  Bisschop  van  Munster,  een  leger bijeengebragt;  daarmede rukte de Bisschop  
 in  Salland,  versloeg  Gerard’s  leenmannen  of  bondgenooten,  de  Heeren  van  
 Voerst  en Buckhorst,  en  verwoestte hunne  sloten  (3).  Doch  in  het volgende jaar  
 1217  deed  de  Graaf  van  Gelre,  na  een  verdrag  met  den  Graaf  van  Holland,  
 Floris IV,  gesloten en zieh ook van elders hulpbendeu verschaft te hebben,  hem met  
 goed  gevolg  het  wisselvallige  van  de  krijgskans ondervinden.  Graaf Floris  deed,  
 niettegeDstaande  de  Bisschop  hulp  had  ontvangen  van zijnen broeder,  den Aarts-  
 bisschop  van  Bremen,  eenen,  inval  in  het  Sticht  en  verbrandde  daar  de  opko- 
 (!)  Vergelijk  hieromtrent,  alsmede  over  al  wat  er  in  Overijssel  gedurende  de  regering  
 van  dezen  Bisschop  geschied  is,  onze  Munten  der  Meeren  en  Steden  van  Overijsselj  
 bl.  44—46. 
 (2)  Zie  daarover  Mr.  j.  d ir k s  ,  Noord-Nederland  en' de Kruistogten, in  de  Vrije Fries,  
 I I ,  258,  259. 
 (3)  Zie  over  deze  sloten,  vooral  over  het  eerste,  de  Overijsselscbe  Abna/nalchen  van  
 Oudh.  en  Leit,  en  in  dien  van  1837  eene  afbeelding  van  het  kasteel  van  Voorst. 
 .mende  stede  het  Gein,  benevens  het  Bisschoppelijk  Slot,  terwijl  de  Gelderschen  
 het  Sticht  van  eene  andere  zijde  introkken  en  verwoestten.  De  Bisschop  had  
 inmiddels  de wijk moeten  nemen  naar Deventer,  in  welke  stad  hij  belegerd werd. 
 Eindelijk kwam het tot een verdrag en nog later tot het maken van. vrede tusschen  
 de  oorlogvoerende  partijen.  De  Graaf .van  Gelre  stohd  zijn  regt  op  het Drostambt  
 van  Salland,  dat  hij  van  Heer  Gerard  van  Buckhorst  gekocht  had,  aan  den  
 Landsheer,  den  Utrechtschen  Bisschop,  af,  terwijl  deze  van  zijnen  kant  aan  
 den  Graaf afstand  deed  van  een  vrij  eigen  goed  te  Eist  in  de  Betuwe,  alsmede  
 van  een  ander  te  Odilienberg  bij  Roermond,  in  het  later  geheeten  Overkwar-  
 tier  gelegen.  De  beslechting  der  overige  punten  van  geschil  werd  aan  dusge-  
 naamde  goede  mannen  of  scheidsregters  overgelaten.  Eindelijk  stond  Floris  IV  
 aan  Bisschop  Otto,  voor  de  som  van  800  ponden,  het  leenmanschap  van  zekere  
 Hollandsche  dienstmannen  af. 
 Een  twist  van  den  Utrechtschen  Bisschop  met  den  Graaf  van  Holland  over  
 het  leggen  van  zeven  sluizen  in  zekeren  dijk,  die  waarschijnlijk  längs  het  I J ,  
 van  Velzen  tot  digt  bij  Muiden,  loopt,  werd  door  eene  overeenkomst  beslecht. 
 Zoo  was  dan  alles  aan  deze  zijde  tot  rust  wedergekeerd,  toen  Bisschop  Otto  
 in  zijne  afgelegene  bezitting  Groningen  zware  onaangenaamheden  wachtten.  De  
 Gelkingen,  een  aanzienlijk  geslächt  aldaar,  waren  in  twist  geraakt  met  den  
 Bisschoppelijken  Burggraaf  Egbert,  en  hadden  de  hulp  ingeroepen  van  Roelof  
 of  Rudolf,  Slotvoogd  van  Koeverden,  die  zieh  dan  ook  gereed  maakte  om  Egbert  
 te  overvallen  en,  zoo  mogelijk,  gevangen  te  nemen.  De  Bisschop,  van  
 het  een  en  ander  onderrigt-,  begaf  zieh,  zoo  spoedig  de  ellendige  middelen  van  
 gemeenschap  in  die  tijden  toelieten  (men  reisde  meestal  te  paard,  daar  er  
 bijna  geene  voor  Wagens  bruikbare  wegen  bestonden),  naar  Groningen,  waar  
 h ij,  partijen  gehoord  hebbende,  naar' hij  meende,  het  geluk  had  van  den  twist  
 bij  te  leggen,  waarna  hij  naar  Utrecht  terugkeerde.  Doch  het  gesloten  bestand  
 werd  weldra  verbroken. 
 Egbert  wierp  eerlang  bij  Glimmen,  ruim  Vj2  unr  ten  zuiden  van  Groningen  
 (als  om  die  stad  tegen  de  aanvallen  der  Drenthers  aan  die  zijde  te  dekken),  
 een  kasteel  op.  Zulks  mishaagde  aan  de  andere  partij,  die  dan  ook weldra,  
 onder  aanvoenng  van  Rudolf  van  Koeverden,  kwam  aanrukken,  het  slot  aanviel 
 9