
 
        
         
		j ¡   21  heeft  niets  dan  een  ingedrukt  groot  kruis,  met  2  kleinere  en  2  bolletjes, 
   even  als  op  de  kz.  van  17—19.  Wij  houden  bet  dus  voor een  bracteaat. 
 \KTgggjj  ïjj  W" 
 Later  nog  kwamen  ter  onzer  kennis  de  op  Pl.  XXVIII  afgebeelde  twee  onzekere  
 muntjes.  , 
 N°  1  heeft  op  de  vz.  een  Bisschoppelijk  borstbeeld  in  zegenende  houdmg  en 
 met  kromstaf  in  de  regterhand.  Thans  bespeurt  men  sporen  van  een  omschrift 
 en  wel  de  letters  . .  SO.  ,  ,  .  „ 
 Op  de  kz.  wordt  een  KarolingiSob  kruis  met  vier  bolletjes  tusschen  de  beenen 
 gezien,  een  bewijs  vau  hoöge  oudheid.  Ook  aa»  deze  zijde  vertoonen  zieh 
 sporen , van  een  opschrift. 
 Gewigt  0 4  w.  Berust  bij  den  Heer  santóe . 
 N°  2  heeft  eene  dito  afbeelding  als  de  N°  1 ,  doch  geene  sporen  Van  een  
 omschrift.  Deze  sporen  vindt  men  echter  wel  op  de  k z .,  die  overigens  gelijk 
 is  aan  die  der  N03  17—19. 
 Dit  muntje  bevindt  zieh  in  de  Verzameling  der  Hoogéschool  te  Christiania, 
 en  is  afgebeeld  op  Pl.  I I I ,  N“  166,  van  de  Nova  editio  recogmta  der Verhandeln, 
 »  van  Professor  h o lm b o e ,  Directeur  des  Akad.  Muntkabinets :  de priscä  re  
 monetaria  Norvegiae  et  de  nums  aliquot  et  ornamente  in  Norvegia  reperte  
 Christiania  1854,  8°  inaj.  Professor  holmboe  bïengt  onze  munt  onder  die  
 locorum  incertorum;  het  laatste  een  bewijs,  dat  de  Hoogleeraar  de  munt  met  
 aan  eenigen  Bisschop  uit  de  noordelijke  deelen  van  Europa ,  b.  v.  van  Scandi-  
 navië,  Bremen,  Osnabrug  of Munster  weet  toe  te  kennen. 
 In  ons  tioeede  Supplement  hebben  wij  op  Pl. XXX  de  ons  het  allerlaatst  me-  
 degedeelde muntjes  doen  afbeelden,  waarvan  het  meerendeel ook in bet Reftdiep  
 te  Groningen,  en  wel  ten  jare  1857,  gevonden  is ,  en  die  wij,  ™‘ledigheidS-  
 halve,  meenden  niet  te  mogeö  achterhouden,  hoewel  wij  ze  onder  de  Onzekere 
 Pl N ^T b e e ft  op  de  vz.  eenen  Bisschop  met  eenen  muts  op  het boofd,  ongeveer  
 als  die.  welke  wij  op  de  denarien  van  Bisschop  Herman,  zie  boven,  aantroffen. 
 v „  ” «  i .  » . . .   *   « t t S f a « .   o p   a .  k.,  » a .   rn«.  » a a » 
 der  munt,  tusschen  twee  parellijnen,  een  opschrift,  dat DVN  schijnt  te  zijn. 
 Op  de  munten  van  Bruno  I ,   Graaf  in  Friesland  (1038—1057),  vinden  wij  
 eene  dergelijke  type ;  verg.  onze  Munden  van  Friesland,  Groningen  en  Drenthe  
 op  de  Platen  I ,  II  en  V III,  doch  de  daar  afgebeelde  munten  zijn  zwaarder ;  
 waren  gene  denariën,  dan  was  dit  stukje  misschien  een  obolus.  Men.vergelijke  
 er  inede  de  eerste  door  ons  afgebeelde,  in  Rusland  gevondene,  denarius  van  
 Bisschop  Burchard  (Pl.  IV).  -n-  Toen  er,  vóór  dat  wij  uit  Groningen  de  thans  
 door  ons  beschrevene  munt  ontvingen,  eene  dito  in  het  Penningkabinet  der  
 Leidschë  Hoogeschool  kwam,  die  men  in  bet  St.  Adelbertsputje  te  Egmond  
 gevonden  had,  meenden  wij,  dat  het  soms  een  denier  van  eenigen Egmondschen  
 Abt  konde  wezen,  aangezien  wij  vroeger  de-  vermelding  hadden  aangetroffen,  
 dat  de Abdij  het  regt  der Munt  zoude  bezeten  hebben.  Daârom  lieten  wij  het  
 muntje,  met  nog  een  paar  andere,  afbeelden  op  de  iaatst  voorkomende  rij  op  
 PI.  XLIV  onzer  Munten  van  Holland  en  Zeeland,  enz.  Thans  hellen  wij,  
 wegens  de  vindingsplaats  van  het  exemplaar,  dat  wij  nu  beschrijven,  meer  over  
 om  het  stukje  toe  te  kennen  aan  eenigen  Utrechtschen  Bisschop,  die  het  te  
 Groningen  in  de  I I e  eeuw,  of  later,  kan  hebben  doen  munten. 
 Eigendom  van  den  Heer  h e s s e l in k ,  even  als  de  volgende  Nos  2 ,  3 ,  4  en  
 5.  Gewigt  0,15  w. 
 N°  2  heeft  op  de  vz.  een  Bisschop  met  grooten  mijter,  vlak  van  voren-te  
 zien;  aan  de  regterzijde  van  het  borstbeeld  bevindt  zieh  de  kromstaf,  aan  de  
 linker  een  palmtak,  immers  naar  het  schijnt  (teeken  van  eenen  valbragten kruis-  
 togt,  en  is  het  dan  eene  munt  van  Otto  II ?) ;  alle- opschriften  ontbreken zoowel  
 op  deze  vz.  als  op  de  kz.,  die  een  gevoet  kruis  bevat,  tusschen  welks  beenen  
 zieh  de  zelfde  figuren  als  op  N°  .20,  zoo  straks  beschreven,  vertoonen;  doch  
 thans  is  het  een  en  ander  door  twee  pareleirkels  omgeven. 
 Het  gewigt  is  0,12  w. 
 N°  3  heeft  alleen  op  de  vz,  het  borstbeeld  van  eenen  Bisschop,  zonder  eenig  
 toevoegsel,  binnen  eenen  parelcirkel,  en  weder  noch  op  voor-  noeh  op  keerzijde  
 eenig  opschrift.  De  kz.  is  gelijk  aan  die  der  vorige  munt. 
 Gewigt  0,1  w. 
 N°  4 ,  5  en  6  zullen  wij  niet  nader  beschrijven.  Zij  wijken  alleen  in  klei-  
 nigheden  af  van  de  vroeger  medegedeelde ;  N°  4  weegt  0,2  w. ;  M°  5  weegt