Deze kwam, door gemelde Vorsten met een magtig leger ondersteund, weldra
den Bisschoppelijken zetel overweldigen. - Bronkhorst werd verdreven en komt
zelfs, hoewelwettig verkozen, later op de lijst der Bisschoppen niet voor.
Jan van Diest regeerde echter meer in sohijn dan in de daad, want hij leefde
steeds in groote afhankelijkheid, voornamelijk van den Graaf van Holland.
Niet lang na zijne verkiezing, te weten in 1324, brak de Lekdijk door.
Hij was niet zwaar en niet overal gelijk genoeg aangelegd; gelijk de water-
staatswerken destijds in alle Nederlandsche Gewesten nog in eenen droevigen
toestand verkeerden, waardoor doorbraken en overstroomingen zieh telkens, en
dikwerf op vreeselijke wijze, herhaalden (1).
Willem III drong er bij de Stichtschen op aan , dat zij den Lekdijk zonden
herstellen en verzwaren. De Bisschop en de Domkerk beloofden znlks schrif-
telijk, doch de vier andere Utrechtsche kerken wilden het geschrift niet bezegelen.
De Hollandsche Graaf nam zulks zoo euvel op, dat hij in Mei 1325 een’ inval
deed in het Ambacht van Utrecht, het eigendom van de St. Janskerk aldaar;
hij behaalde eenen. grooten buit aan vee, dat hij naar Holland liet wegdrijven.
Bij deze gelegenheid werd ook het dorp Mijdrecht verbrand. De vier kerken
zagen zieh eerlang genoodzaakt naar ’s Graven begeerte te handelen.
Jan van Diest had inmiddels eenê aanzienlijke söm bij Graaf Willem opge-
nomen en daarvoor een groot gedeelte van het Nedersticht verpand, onder anderen
het Slot Vredeland, waarop hem 3700 ponden voorgeschoten waren. De
Bisschop stak zieh eerlang zoo diep in schulden, dat hij alle inkomsten van het
Sticht aan den Hollandschen Graaf en anderen moest afstaan terwijl hij daaruit
niet meer dan 2000 ponden voor zijn eigen onderhoud overhield.
Toen Graaf Willem in 1329 vernam, dat het Huis van den hem zeer toege-
danen Heer Jan van Ligtenberg te Utrecht door zijne tegenpartij aangeslagen
(1) Zie in onze Munten van Overijssel op verschillende plaatsen, b. v. bl. 40, 51,
ÖS, 68, 78, 85, en in onze Munten van Friesland, Groningen en Drenthe, vooräl bl.
342, 843 en 360—362. Niet veel vroeger dan in de dagen van Karel V kwam er
eenige overeenstemming in de betengeling van rivier- en zeewater, doordien eerst gedu-
rende die regering de tallooze bijzondere belangen voor de meer algemeene moesten gaan
wijken en er alzoo meer eenbeid in het bestnur kwam.
en openbaar verkocht geworden was, verschafte hij dezen eene woning te Oude-
water, en gaf hem verlof om, met behulp van Hollandsche manschappen, zijne
schade op de stad te verhalen, en hij rustte niet eerder voor dat deze hem
3000 ponden had opgebragt. Kämpen en het Oversticht werden genoodzaakt
hem jaarlijks 300 ponden te betalen (1). De zaak van Ligtenberg werd in het
zelfde jaar te Leiden afgedaan. -
Als Hendrik, Slotvoogd van Hagestein, uit wrevel tegen den Bisschop, in
deze dagen de Stichtschen zeer kwelde, besloot Jan van Diest eenen inval in
het Land van Hagestein te doen. Willem III zond Willem Kuser, Baljuw van
Rijnland, met eenige Amstellanders en Waterlanders om met hem te strijden,
en het schijnt dat de Hollandsche Graaf zieh in dezen tijd van de Heerlijkheid
Hagestein meester heeft gemaakt, aangezien hij die met meer andere in het
Sticht gelegene goederen, ten jare 1331, in leen heeft opgedragen aan Zweder
van Vianen en Huibert van Schenk. Later noodzaakte de Hollandsche Graaf
Heer Willem van Duivenvoorde, die uit weerwraak over het ombrengen van
zijnen Schout Gijsbrecht -te Niervaart de Sloten Gein en ter Horst verbrand
had, om dè wapénen1 neder te leggen.
Toen Reinoud, Graaf van Gelre, die eene oude veete tegen de l’riezen koes-
terde, deze uit het door hem in pandsöhap genomen Slot te .Vollenhove wilde
gaan bestoken, verbond Jan van Diest zieh met hem. . Niet verre van gemeld
Slot kwam het tot een treffen, waarin de Rriezen de nederlaag bekwamen.
De zes door Bisschop Jan van Diest aangestelde Voogden of Beschermers,
waarvan wij melding vonden, hielpen hem zoo weinig, dat de Sloten Stouten-
burg en Horst in vreemde handen overgingen. Over het algemeen liet hij,
die, wij erkennen zulks, onder zeer ongunstige tijdsomstandigheden het béstuur
gevoerd heeft, bij zijn overlijden, dat den 1 Junij 1340 plaats had, geen
zeer roemrijken naam achter.
(1) "VergJ onze Munten van Overijssel, bl. 57, waar wij ook .het.een en ander ver-
meldden over ’s Bisschops handelingen ten' opzigte van liet Oversticht, met name den
aankoop der Heerlijkheden Diepenheim en Dalem en het onzekere .omtrent de aanhechting
van Enschedd in zijne dagen aan het Sticht.