
 
        
         
		intrede  binnen  Utrecht,  waarbij  hij  links  en  regts  vergezeld  werd  door  den  
 Domproost  Gijsbrecht  en  den  Domdeken  Jan  Proois.  Toen  hij  vervolgens  op  
 den  Bisschoppelijken  zetel  in  de  Domkerk  plaats  had  genomen,  werd  hij  als  
 wettig gekozen Bisschop  begroet.  Zijn  vader bragt hem  daarna  binnen Utrecht s  
 wallen  een  bezoek. 
 In  1457  werd  dan,  na  een  bestunr  van  iets minder  dan twee jaren,  de Gees-  
 telijkheid  van  den  eed  aan  Brederode  ontslagen. 
 De  eenige  plaats  in  het  geheele  Bisdom,  die David  niet  wilde  erkennen,  was  
 de  hoofdstad  van  het  Oppersticht,  Deventer,  welke  stad  daarin  vooral  gesterkt  
 werd  door  Aarnoud,  Hertog  van  Gelre,  die  Overijssel  met  Gelderland wilde  
 vereenigen.  Derwaarts  trok  dan  Filips  met  zijn  leger  en  sloeg  het  beleg  voor  
 de  stad,  welk  beleg  niet minder  dan  acht weken  duurde  (1).  Na  de  ten  on-  
 derbrenging  van  Deventer  trok  David  van  Bourgondie  niet  alleen  derwaarts,  
 maar  liet  zieh  ook  in  alle  deelen  van  het  Oversticht,  dus  ook  in  Drenthe  en  
 Groningen,  plegtig  inhuldigen  (2). 
 Hoewel  de Bisschop,  volgens  aloud  gebruik,  de  voorregten  des  Lands plegtig  
 bezworen  had,  klaagde  men  niet  lang  daarna,  dat  hij  zijnen  eed  niet  hield.  
 Terstond  na  zijne  aanstelling  leide  hij  zieh  er  op  toe  om  eenige  gebreken  in  het  
 burgerlijk  bestuur  des  Lands  te  verbeteren.  De  regtspleging  werd  in  zijn’  tijd  
 in  het  Sticht,  even  als  in  andere  deelen  van  Nederland,  naar  de  Fransche  ge-  
 woonten  veranderd  (8).  Volgens  de  ten  tijde van Rudolf van Diepholt geslotene  
 overeenkomst kwamen nu, in het jaar 1459,  door  den  dood  van  Heer  Jakob  van  
 Gaasbeek,  diens Heerlijkheden van Wijk bij Duurstede en Abkoude aan  het  Sticht. 
 (1)  Zie  de  Geschiedenis  daarvan  door  Mr.  w.  H .  c o s t   j o e d e n s   in  den  Ovenjsselsehen  
 Almanah  voor  Oudheid  en  Letteren  van  1838. 
 (2)  Zie  daaromtrent  een  aantal  bijzonderheden,  ook ten  opzigte van  de kort voorafgegahe  
 zaken in  dat Gewest,  in  onze  Munten  van  Overijssel,  bl.  90—92,  waarin  voorkomt, dat  
 de Overijsselaars Adolf van Gebe,  Hertog Aarnond’s  zoon,  12 jaren  bij  hen,  nevens David  
 van  Bourgondie,  het  bewind  wilden  laten  voeren,  iets wat  Filips  van Bourgondie  ondra.  
 gelijk  voorkwam. 
 (3)  Zie  over  den  toestand  van  het  regtswezen  in  het Oversticht  in deze dagen en  over  
 de  daarin  ten  tijde  van  onzen  Bisschop  gebragte  veranderingen,  alsmede  over het lot  dier  
 veranderingen,  onze  Munten  van  Overijssel,  bl.  92—97. 
 Van  dezen  tijd  af .tot  in  1467,  toen  Karel  de  Stoute  zijnen  vader  Filips  den  
 Goeden  opvolgde,  had  het  Bisdom  eene  tamelijke  rust genoten;  hoewel de Domproost  
 Gijsbrecht  en  zijn  broeder  Reinoud  van  Brederode ,,  na  het  verdrag  van  
 1456,  zieh,  naar  het  schijnt  met  voorkennis  en  verlof van  Hertog  Filips,  vrij  
 wat  gezag  over,  de  regering  van  de  stad Utrecht  hadden  aangematigd,  zelfs  in  
 die  mate,  dat  Bisschop  David  van  meening  werd,  dat  zijzich  veel  meer  regt  
 aanmatigden  dan  hun  toegestaan  was ,  aangezien  zij  de  Wethouderschap  naar  
 hunnen  zin  deden  aanstellen  en  afzetten.  De  hieruit  ontstane  verdeeldheid  ver-  
 oorzaakte  ten  laatste openhare  vijandelijkheden  tusschen  de burgers  van  Utrecht  
 en  Amersfoort,  welke  laatste  den  Bisschop- zeer  genegen  waren. 
 De  twist  tusschen  de  beide  steden  werd wel bijgelegd,. doch  de  veete tusschen  
 den  Bisschop  en  den  Domproost  met  diens  aanhang  ontstak  op  nieuw.  Hij  
 besloot  eindelijk,  zoowel  Gijsbrecht  als  Reinoud  van  Brederode  en  anderen,  die  
 hunne  partij  toagedaan waren,  heimelijk  te  doen  opligten  en  ze door  pijnigingen  
 te  laten  bekennen  wat  hij  wilde.  Eenige  Kabeljaauwsehe  Edellieden  in  Holland  
 ,  die  op  den  Hoekschgezinden  Reinoud  zeer  gebeten  waren,  smeedden  in  
 1470  eenen  aanslag  om  hem  in  ’s Hage  t'e  vatten of wel  om  te  brengen.  Hij  
 wist  echter  hunne  lagen  te  ontwijken.  Doch  in  Julij  van  dat  jaar  te Wijk bij  
 Duurstede  gekomen,  om  daar  eene  bijeenkomst  met  den  Bisschop  te  hebben,  
 werd  hij onverhoeds  gevangen  genomen  en  in.  een  toren  van  het  Slot  gevangen  
 gezet.  Daarna  haastte  de  Bisschop  zieh  om  ook  te   Utrecht  Domproost  Gijsbrecht  
 te  doen  vatten,  naar Wijk  bij  Duurstede  te  voeren  en  daar  te  kerkeren.  
 Ook  sloot  hij  Walraven  van  Brederode,  natuurlijken zoon  van  Heer  Reinoud,  
 alsmede  Jan  van  Amerongen,  Schout  van  Utrecht,  in  de  gevangenis.  Daarna  
 ging  het  op  een  pijnigen.  Walraven  werd  ondervraagd  over  eenen  vroeger  door  
 hem  beganen,  doch  lang  verzoenden,  doodslag,  alsmede  over eenen  verijdelden  
 aanval  der  Geldersehen  op  IJsselstein  in  1465. 
 Men  wilde  dat  Reinoud,  zijn  vader  en  de  Domproost Gijsbrecht.  in  het  geheim  
 van  dezen  aanslag  geweest  waren;  doch  hij  loochende  zulks,  hoe  zwaar  
 ook  gepijnigd.  Op  de  zelfde  punten  werd  Reinoud,  gelijk  men  het  toen  noem-  
 de,  scherp  ondervraagd,  doch  ’t  geen  hij  door  pijn  beleed,  herriep  hij  zoodra  
 men  met  pijnigen  eindigde.