uoerscr. ende onse munten Jn Sonderlinge werderinge ende gonste hebn, ende
gehouden willen werden, Nemen wij hem, zijn huysgesinne, wercliluyde, coep-
luyde, wisselaren ende uoert alle die ghene tot onser munte leueren sullen, hoere
lijue ende guede Jn onse huede, geleyde ende hescherminge, gelijck onse dienre
ende dagelixe-huysgesinne, Ende gebieden hieröme alien onsen marschaicken,
Amptluyden, Schulten, Richteten, dieneren en ondersaten, dat sij onsen muntmeyster
ende uoerts alle die anden als uoerscr. huere lijuen eS gueden ho.uden
ende stercken Jn dessen onsen geleyde ende beschermenlge, sonder Jnneuallen
ende alle argelist, Jn oirconde sbrieffs mit onser bant geteykerit ende besegelt
mit onsen segell, Gegeuen Jn onser stadt Ytrecht Jnt Jaer ons heren duysent
uijff hondert ende negenthien opten twee ende twyntiehsten dach Jn Martio.
Verder beval onze Bisschop de vervaardiging van eene gouden munt, ge-
heeten Dominus gulden, d. i. ’s Heeren gulden, op de zelfde waarde als de
guldens van David van Bourgondie, geheeten Davidsharpen, boven door ons
beschreven, geldende 24 stuivers Brabandseh of 48 grooten Vlaamsch, op een
fijn gehalte van 14 karaten; 71 */2 stuks zouden op een mark Trooiseh gaan; de
remedie zoude wezen van D/j grein in het allooi en 1 engels in het gewigt.
Uit een mark fijn goud zoude men 122 guldens slaan en pog voor 26 grooten,
mijten Vlaamsch aan goud overhouden. Doch de koopman, een mark fijn
o-ouds ter munte leverende, zoude alleen 115 stuks Dominus guldens ontvangen,
moetende het overschot dienen tot belooning van den Muntmeester en tot vol-
doening van den sleischat of het heerlijke regt aan den Landvorst. Die sleischat
bedroeg vier schellingen en zes grooten. Het overige kan men vinden in de
Ordonnantie die wij weldra zullen laten volgen. Eerst eehter nog over de
zilveren penningen of munten, wier veTvaardiging in de zelfde Ordonnantie
bevolen wordt.
Te weten: men zoude slaan eenen zilveren penning van zes penn. fijn zilver
(dus voor de helft uit ander metaal bestaande), die gelden zoude vier grooten
Vlaamsch, d. i. een dubbele stuiver van die dagen van 66 stuks uit het mark
Trooiseh, met eene remedie van l 1^ grein en ¡een stuk in de snede; dit laatste
wil zeggen, dat wanneer het soms gebeurde, dat de Muntmeester kon aantoo-
nen, dat 65 door , hem gemunte stukken van deze soort een mark Trooiseh
wogen, in plaats van 66, hem zalks niet euvel geduid zoude worden; even min
als dat er in 1 gehalte 1% grein te min zuiver zilver mögt bevonden worden.
Van het mark fijn ziivef, door den koopman geleverd, waarvan de prijs m die
dagen 44 schellingen was, zoude hij aan gemunte penningen ferug ontvangen 42
schell, en 6 grooten; de sleischat bedroeg 6 grooten; de kosten op de munting
en het loon van de werklieden werden berekend op 6‘/2 groot; terwijl eindelijk
het verlies van stof geschat werd op 5% groot. Voorts werd nog gelast het mun-
ten van eenen anderen zilveren penning, ter koers van twee grooten Vlaamsch,
dus van eenen stuiver, op een gehalte van 3 penn. ; eindelijk nog van eenen
zilveren penning, zullende gelden een groot of halven stuiver, van 3 penn. fijn
zilver ; 134 stuks-zouden op de Trooische mark gaan; het remedie naar binnen
of in het allooi zoude l>/2 grein wezen, en naar buiten, of m de snede, 2 stuks.
De laatste munt is ons in geene Verzameling hoegénaamd voorgekomen; wel de
dubbele en erticele stuivers boven vermeld. Wij geven daarom hare afbeelding op
eene Supplementplaat, zijnde door ons ontleend aan Pl. XI der Bisschoppelijke
Munten en Zegels van Utrecht van f . v a n m i e r i s .
Alvorens verder te gaan, deelen wij de geheele Muntordonnantie, waarin deze
gouden en zilveren munten vermeld worden, mede, zij is van 22 Maart 1509
gedagteekend :
C e d e l u a n d e r m u n t e n .
Mijn genedige heer uan vtrecht hefft beliefft ende geconsentiert, dat sinie loi. 50-51.
gen Muntmeyster franck aertsz. uan papenuelt Jn sinre.geB munte sail moegen
maken ofte doen maken enen golden penñ ende sal hey ten enen dommus gulden,
Ende sail gelden eenen Dauidschen gulden, Te weten xxniJ st. brabants offte
xnviIJ groan- ulaemsch, Ende sill hònflén xliir karaten fins goudts, Ende nan.
LxxrVa Jn een marck troyes, Ende tot remedie iVs greyn Jn alloye, ende Jnt
gewichte enen Jngelsehen,. Soe sal men maken vuyt een marok fins gouts Een
hondert Mir derselue gulden, ende xxvr groôn vlaems xvVa mijten, Daer die
coopman uan sail hebñ uoer een marck fins goats l»xv derseluer gulden, En
uoerden alloye, die tot een marck fins gouts behoerfc, sail eosten xxi sch., gerekent
Jn dños gulden v derseluer gulden ende sess stnuers, Ende mijñ geB heer voer
sinre gen sleysehat salt hebñ uan eleker marck fins gouts vier sch. vi %, soe
bliifft er noch uoer die werckluyden, munters ende uoer smelten, lakinge ende
31*