
 
        
         
		Katschip  (Amsterdamsch),  171. 
 Kalwijk,  1 8 ;   de Noormannen  komen  aldaar  
 den  Rijn  binnen,  11. 
 Keenenburg,  21. 
 K e e r   (Yerzameling  van  wijlen  den  Heer),  
 25,  26,  27,  28,  84,  47,  56,  60,  enz. 
 Kemelsharen  Meed,  227. 
 Kennemers,  50;  hun  inval  in  het  Sticht, 
 829. 
 Kerkdiensten  (Yerbetering  van  sommige),  
 289. 
 Kerkelijken  en  leeJcen,  95. 
 Kerken alom  door W il l e b r o r d  g e b o uw d ,  5. 
 Kerkvergadering,  9 5 . 
 Ker/cwerve  of Oegstgeest,  een  der  vijf moe-  
 derkerken  van  Holland,  5. 
 Kerreman,  muntsoort,  373. 
 KerspelkerJcen (Muntordonnantien  in),  865*. 
 Kesteren  (Be  Heer  van),  98. 
 Kellers,  263. 
 Keulen,  zetel  van  den  Bisschop  der Rijh-  
 Germanen,  4;  stapelplaats  voor  de» Handel, 
   80 ; Aartsbisschoppelijke Muntte —,  
 803. 
 Keuren  in  1455  afgekondigd,  176. 
 Keurvorst,  251. 
 K i l i a a n ,  148,  238,  296. 
 K i s t   (Kabinet  van  Professor  N.  C.),  77;  
 314;  diens Nieuw Arehief voor Kerk. Ge-  
 schiedenis,  46  moot. 
 Kleef-Wark  (Wapenschild  van),  223; 
 Kleefsland,  224. 
 Kleef (Graaf van),  51; Hertog J a n   van—,  
 188; E n g e l b e r t  van —, 195 ,  196,222. 
 Klerk  [pe)  uit  de  läge  landen,  827. 
 Klinkert.  Zie  Clinckaert. 
 Klooster  te  Utrecht  (Eerste)1,  5;  kloosters  
 aangezocht  om  geld  bijeen  te  brengen,  
 252. 
 Klop  op  botdragers- omstreeks het  einde  der  
 14e  eeuw,  124  twee malen. 
 K ltjit  (De  Hoogleeraar),  7;  diens Historia  
 Ofitica  Comitatus  Hollandiae,  62  noot. 
 Knapen  {Utrechtsche),  Bezegelanrs  van  een*  
 brief  van  Bisschop  Jan  van  Vemebv/rg,  
 1 2 1 . 
 Knapkoeken,  muntsoort,  310,  384. 
 Kockengen  (Het  dorp),  195. 
 K ö h l e r ,   Ducaten-Cabinet,  156, 206, 207. 
 K o eh ne   (Dr.)  en  zijne Yerhandeling  Ueber  
 die,  enz.,  27,  35,  40,  59,  enz. 
 K oenraad  H   (Keizer),  2 0   twee  malen. 
 K oenraad  III  (Keizer),  45. 
 K oenraad  (De  Roomsch-Koning),  18,  
 327. 
 K oenraad van Zwaben, Bisschop v. Utrecht,  
 1076—1099,  85,  36;  zijne  munten,  
 37—89;  zijn  zegel,  828. 
 Koerfurster gulden.,  188. 
 Koerlude  of  Keurlieden  te  Utrecht,  298;  
 daarvan  twee commissien,  aldaar, noot 1. 
 Koeverden  (Slotvoogd  van),  54;  Kbeverden  
 weder aan het Sticht,  73,  78,  142;  bleef  
 later  daarvan  afgezonderd,  252. 
 Kolommen  (Gothische),  220;  kolommen  op  
 munten v  36. 
 Koninklijk Kabinet  (Het),  26,  27, 72, 75,  
 77,  80,  88,  113r 114,  115,  116, enz. 
 Koninklijk  Deensch  Munlkabinel,  28; 
 Konings  zilver,  153; 
 Koopmansgild  te  Deventer,  343.  . 
 Koopstad (Duurstede eene  aanzienlijke),  11;  
 drie  of  vier  maleb  döor  de Noormannen  
 geplunderd  en  verbrand,  aldaar. 
 Koper (Oudste Utrechtsche munten van  zui-  
 ver),  220. 
 Koppenhagen  (Munten  te),  89,  88,  63. 
 Korfhuizen  bij  Hasselt,  2 2 8 . 
 Kortrijk,  192. 
 Kothen  (Het  dorp),  106. 
 Kritische  Bey träge.  Zie  M a d e r . 
 Kromsiaart  of  dubbele  groot,  166;  van R ud 
 o l f   van  Biepholt,  179. 
 Kromstaf,  25,  26. 
 Kronijk  van  1481—1483,  196. 
 Kronijkschrijvers  (Yerwarring  bij  de),  11. 
 Kroon  (Gouden),  muntstuk,  274;  —  met  
 en  zonder  zon,  199. 
 Kroonen (Fransche),  muntsoort', 288; naams>  
 oorsprong,  aldaar. 
 Kruis  (Gevoet),  47,  02,  67, 69,  enz.; Karolingisch  
 —,  24,  27,  29,  80,  39, enz.  
 geopend —,  83,  87;  gebloemd —,  85. 
 Kruisjes  als  sieraden.  op  munten,.  52. 
 Kruisrijksdaalder,  281;  halve  dito, aldaar',  
 •vierde  dito,  282. 
 Kruisschepter,  25,  155. 
 Kuik.  Zie  op  Andries;  Heer van —,31»  
 827;  Godfried,  Heer van —,4 4 ; Herman  
 I   van  —,  327. 
 Kuilenburg  ( J a n   van),  96. 
 Kuinre  (De Graaf van),. 58;  het Graafschap  
 Kuinre,  aldaar. 
 K u s e r   ( W i l l e m ) ,  Baljuw vanRijnlaiad, 101. 
 L* 
 Laar  (Het  kasteel  van),  73;  ten gronde toe  
 gesloopt,  aldaar. 
 L a e s s o e ,   muntteekenaar  te  Koppenhagen ,  
 63. 
 Lahr  (Wapenschild  der  Heerliikheid), 228,  
 259; waar  gelegen,  aldaar  noot. 
 Laken,  muntterm,  20-2. 
 Lalaing  (Heer  J o o s t   van),  195. 
 Lam  op  een  helm,  157. 
 L a m b e r t   de  Fries,  94. 
 L a m b e r t u s   Schafnaburgensis,  19,  21.  
 Lambrekijns,  223'. 
 Landbrief van  A a r n o u d   van  Boorne,  130.  
 Landdag  (Overijsselsche),  95. 
 Landrecht  doen,  111. 
 Landschap  van  Wijk  bij.  Duurstede,  10.  
 L a u r e n t i u s !  (De Heilige)  op munten,  373.  
 Laurierstokken  op  munten,  275,  281, 313.  
 LEBVTNYS.  Qpschrift  op  munten,  28; 
 de Beschermheilige van Deventer,  aldaar.  
 Leeken  en  Kerkelijken,  95. 
 Leeneed  verbroken ,  145. 
 Leenen  verheffen,  63. 
 Leenmannen  van  het  Sticht beschTeven , 53.  
 lemhoeaken  (of  Leenhoesken F),  868;  i s ’t  
 een halve  botdrager ? 
 Leeuw  (Een)  op  eene munt,  102;  bovenste  
 helft  van  een  — ,  158, 
 Leeuwardeii  (Munt  geslagen  te),  265  noot. 
 348  noot',  Bisdom  van —,  266. 
 Leeurnm (Qmden),  189;  tweedeelen en  der-  
 dendeelen  daarvan,  306. 
 Leeuwen  (Silvern),  even  veel  waard  als  de  
 RenenscAe  ganse,  165. 
 LnrDAix  (Nns  v a n ) ,   Muntmeester,  375. 
 L e w a k d , '  Stedevoogd  van  Groningen,  50;  
 zijne kleinzonen oproerig tegen den 11 trecht-  
 schen Bisschop,  aldaar. 
 Legaat  (Pautelijk),  80. 
 Leiden  of  Leithen,  11  noot,  59;  aldaar in  
 1829  de  twist met L i g t e n b e r s   beslecht,  
 101;  M a a r t e n   v a n   B o s s e m   trekt  lange  
 hare  wallen  naar  ’sHage,  255. 
 Leidsehe  Boogeechool  (Muntkabinet  der),  
 15  noot,  43,  49,  55,  72,  75  twee ma-  
 len,  85,  112,  113,  114,  124,  139,  
 161,  181,  183,  184  twee  malen,  209,  
 210  drie  malen,  213  twee  malen,  214,  
 215,  220  twee  malen,  221,  222,  231,  
 249,  250,  251,  258,  265,  277,  278,  
 279,  281,  312,  315,  316,  320,  323. 
 L e i t z m a n n »  Numimatieche  Zeitung,  327. 
 Lek  (De),  78. 
 Lekdijk  (Doorbräak  van  den),  238. 
 L e t . e w e l   (De  Numismaticus),  26. 
 Leliaere, muntsoort, 290; zij heetten ook wel  
 Hanken; lelyaers, die nyet goet en syn, 298. 
 Leüen.  gaven  den  naam  aan  de  Leliaere,  
 290  noot;  gonden  lelien  in  het  Bourgon-  
 dische  wapen,  203. 
 LEO.  Opschrift op eene overonde Braband-  
 sche  murit,  27.  ■ 
 L e q   X  (Pans),  235. 
 Leusden  in  1543  geplunderd,  263. 
 Leuven  (Graaf  van),  17. 
 Lewekene,  muntsoort,.  299. 
 Lewen  (Dubbelde),; muntsoort,  299. 
 Liber  Officiatorum,  149. 
 Liber  Rosarum,  848. 
 Liefdekus  van  Bisschop  H e r b e r t ,   46. 
 Iner,  227. 
 Lieuwerd  of Leeuwurden,  46. 
 Ligt  geld,  310. 
 L i g t e n b e r g   (De Utrechtsche Burgemeester  
 J a n   v a n ) ,   92,  94. 
 Ligtenhergere en Lokhorsten (Tweespalt der),  
 48. 
 Lijnden  (De  Heer  van),  98. 
 Limburg,  151;  wapenschild  van —,  203. 
 Limburg  (Munten geslagen in  de stad), 356,  
 358.