Ook wilde Alva niet gedogen dat Utrecht, gelijk hij aan andere Gewesten
toegestaan had, den tienden penning zoude afkoopen.
Bij dezen jammer kwam nog d e . áanzienlijke schade, die de dusgenaamde
Mlerheiligemloed van dit jaar in het Sticht aanrigtte.
De stad Utrecht, sedert geruimen tijd zwaar gedrukt door de Spaansche bezetting,
was daarvan in het voorjaar van 1571 naauwelijks bevrijd geraakt, of
de vrienden van Prins Willem I spanden alle hunne krachten in om haar de
zijde der Algemeene Staten te doen kiezen; zulks zoude misschien gelukt zijn,
indien niet het volstandig Weigeren van den tienden penning den Spaanschen
Landvoogd had aangespoord om in November van dat zelfde jaar weder eene
krijgsbezetting in de stad te leggen en wel geheel op kosten der burgerij. Ook
dwong hij die burgerij, of liever hare regering, om hem in Pebruarij 1572 alle
hare Handvesten en Privilegien ter hand te stellen. Niet lang daaina werd
Utrecht voor een groot deel van hare Spaansche bezetting tijdelijk bevrijd, door-
dien, ten gevolge van het op den 1 April innemen van Brielle door de Water-
geuzen, Alva van alle zijden troepen deed aanrukken om deze plaats aan de
öpstandelingen te ontrukken, iets wat hem, tegen veler verwachting en tot ze-
gen van ieder, die de vrijheid liefhad, niet gelukte, ook doordien bijna geheel
Holland en Zeeland, benevens eenige steden in Gelderland, Priesland en Over-
ijssel, mede de zaak der vrijheid omhelsden, door Prins Willem’s partij
te kiezen.
Wat het Utrechtsche Gewest betreft, nam Willem, Graaf van den Berg of
’s Heerenberg, in Augustus van gemeld jaar Amersfoort in; hij Het daar eene
kleine bezetting achter, die de stad op het einde des jaars echter weder verliet,
waarna de Koninklijke Stadhouder Bossu er nu eene bezetting van Spaansch
krijgsvolk in bragt.
-Nadat Delft en Rotterdam de zijde van Prins Willem gekozen hadden, trok-
ke'n de Raden van den Spaanschen Koning, gelijk ook eenige andere ambte-
naren , uit ’s Hage al vlugtende naar Utrecht,- waar het Hof nog eenige weinige
jaren zitting hield, zonder dat men het echter, behalve alleen te Amsterdam tot
in 1578, erkende, naardien de Prins, niet lang daarna, nieuwe Raden en
Rekenmeesters in ’s Hage aanstelde.
Toen de -Spanjaarden te vergeefs, na het veroveren en gedeeltelijk uitmoorden
van Haarlem, de belegering van Alkmaar hadden ondernomen, maakte deze
mislukte aan wending van hunne alom. zoo geyreesde ■ wapenkracht zulk eenen
indruk, dat men ernstíg voor het behoud van Utrecht begon te vreezen, doch
de stad bleef niet alleen de Spaansche zijde nog hpuden, maar men zond van
daar in Junij 1574 Gemagtigden op eene Dagvaart te Rotterdam, om over eene
bevrediging met Holland en Zeeland te händelen, doch deze gezahten keerden
onverrigter zake terug. Kort hiéròp verliet Alva het land. Zijn opvolgef ,
Requesens, önfslopg de stad Utrecht van hét-.strënge vònnis , door zijnen voor-
ganger over haar uitgesproken ( l j , en herstelde haar bij voorraad in bare P r i vilegien
en in het regt om ter Staatsyergaderïng te mögen zitten. Middelerwijl
bedreef het : Spaansche.)-krijgsyplk,..vpel moedwil)iQp hpt platte land van het Gewest,
en ook dentad;zoude pr waarschijnlijk Y-eel last van; gehad hebben i;.bij:al-
dien in den zomer van 1574 de belegering van Leiden niet het oprukken van
het meerendeel dier troepen noodzakelijk had gemaakt. Bene kleine bezetting
bleef echter nog steeds in Utrecht tot na het sluiten der Pacificatie van Gend
in het jaar 1576, wäarbij, onder anderen, beraamd werd, dat de Steden, die
ondei het Stadhouderschäp van Prins-Willem behoordeh en tot op dät tijdstip
zijne' zijde nog niet gekozen hadden, zicb/mits behoorfijke voldoening ontvan-
gende, onder zijn bewind zouden mögen begeven.
Hoe Utrecht echter nog penigen tijd Spaansch bleef, kunnen wij hier verder
niet vermelden, daar, gelijk men wee.t(,.ide Pacificatie ; van Gend de eindpaal
onzer beschbuwingen -,is.
Alvorens wij de door ons opgespoorde. munten uit dit tijdvak beschrijven,
moeten wij tot ons leedwezen mededeelen, dat onze pogingen ter bekòming van
eenige daartoe -bètrekkélijke Muntofdonnhntien niet zoo gelukkig geWeest ijn
als in andere Gewesten, maar ongetwijfeld luidden die, gelijk on'der KafèLV,
voor alle Gewesten, wat dé hbbfdzaak betreff, eveñ'eens. Wij kunnen alleen
een tweetal aanstellingen van Muntbeambten- uit deze dagen mededeelen. Zij
zijn de volgende :
(1) Zie boven bl. 269.