
 
        
         
		MUNTEN  DER  STAD  UTRECHT. 
 Groot  waren  de  voorregten,  die  de  ingezetenen  der  stad  Utrecht  onder  de  
 regering  der  Bisschoppen  genoten;  zächt  was  over  het  algemeen  hun  bestuur;  
 iets  wat  zij  (het  gaat met  staatkundige  ligchamen  even  als  met  bijzondere  personell) 
   vooral  op  prijs  leerden  stellen  toen  het  te  laat was;  toen Karel V  zieh  
 ten jare  1528  van  de  wereldlijke  magt  in  het  Bisdom  en ook in  de  stad Utrecht  
 meester  had  gemaakt  en  van  zijn  meesterschap,  zoo  veel  slechts  mogelijk,  ge-  
 bruik  maakte. 
 Het  blijkt,  dat  de  stedelijke  regering  sedert  eene  lange  reeks  van jaren  een  
 eigen  toezigt  op  de  munt  mögt  uitoefenen,  en  sedert  de  tweede  helft  der  14e  
 eeuw  schijnt  de  Raad  van Utrecht  het  regt  te  hebben  bezeten,  althans  te  heb-  
 ben  uitgeoefend,  van  het  slaan  van  kleine  of  dusgenaamde  pasmunt. 
 Er  is  in  onze  dagen  veel  getwist  over  dat  stedelijke  regt  van  Utrecht  om  
 munt  te  slaan.  Vooral  hebben  de  Heeren  d .  g r o e b e   en  Jhr.  Mr.  v a n   a s c h   
 v a n   w i j c k   (de  vader)  zieh  met  dit  punt  ingelaten  (1). 
 (1)  Het  eerst  kwam  de  Heer  d .  g ro e b e   in  den  Alg. Konst-  en  Letterbode van  1834,  
 N°  32—36,  te  voorschijn  met  zijn  Zedig  onderzoeJc  of de  Stad  Utrecht  van  alle  oude  
 tijden  a f   het  Muntregt  bezeten  hebbe,  waarin  hij  het  Muntregt  van  Utrecht,  qua  
 stad,  loochende. 
 Dit  stu k   werd  anonym  door  Mr.  h .  m.  o.  a .  v a n   a s c h   v a n   w ijc k   beantwoord  in  het  
 Tijdschr.  voor  Gesch.  Oudh.  en  Stat.  van  Utrecht  voor  1837,  bl.  325—342  en  361— 
 Wij  zullen  geregeld  nagaan  wat  de  chronologische  nasporingen  aan  de  hand  
 geven,  zoo  ten  aanzien  van  het  regt  der  stedelijke  rögering  ten  öpzigte  van  de  
 waardebepaling  der munt  als  van  de  uitoefening  van  het  slaan  van pasmunt.'  De  
 geldstukken  der  Fränkische  Köningen  en  der  Duitsclie  Keizers,  binnen  Utrechts  
 wallen  voor  de  12e  eeuw  geslagen,  komen  hier  natuurlijk  niet  in  aanmerking;  
 die  moeten  wij  in  een  ander  Deel  behandelen. 
 En  zoo  vinden  wij  dan  in  de  eerste  plaats  in  het  dusgenaamde  Buurspraeck-  
 Boeck  der  stad  Utrecht  op  bet' jaar  1385: 
 Voert  soe  comen  hier, nye  francken  (1),'  dat  contrafeyten  sijn,  die  drie  placken  argher  
 sijn,  dan  de  ander  francken,  daer  waernt  :de  raet  enen  yghelijken  voer,'  dat  hi  sie, wat  
 francken  dat  hy  neme. 
 Voert  so  comen  hier nye  cleeuwsche 'gülden-,  die men tot Huessen slaet  (2),  ende  älre-  
 hande  andere  contrafeyten,  die  verbiet  die  raet,  eiiz. 
 Op  het  jaar  1387  vinden  wij  de  volgende  Muntbepaling: 
 Woerisdag  nader  xiM  m.  dabh.  “ 
 De  raet  vander  stat,  out  ende  nye,  sijn  overdraghen, mitten  menen  ghilden.,  dat.men 
 383  (met  ebne  Pläat) ;  doch  deze  beantwoording werd  grondig wedérlegd  (voör  zòo  verre  
 men  zulks  könde  doen  zonder  de  munten  zelvh  te  kennen)  d'Óór"  bóVèngeìnelden  Heer  
 d.  g ro e b e   in  het  zelfde -T-ijdschrvß-(voör  1838,  bl.  273—286,  309—323  enr 352—359). 
 De'  geheele  twist was  zijnen  oorspröng  verschuldigd  aan  dé  pogingen, • J die ■ het Utrecht-  
 sche  Genootschap  onder  de  zinspreuk :  Tot  herstel  der  eensgezindheid en  burgerrechten  te  
 Utrecht  in  1786  had  aangewend  tot  bewijs  van  de Souvereiniteit  der  Stad ,  waartoe-het  
 dan  ook  in  dat jaar  een Bündel Stuklcen in 8° uitgaf, vvaarin, onder, anderen , van bl.  177-^  
 195  een  betoog  voorkomt  over  het  aloude  regt  der  Stad  ora Muni  te  slaen.  Daarbij  is  
 eene  Plaat gevoegd met  afbeeldingen  van  munten,  die  de Schrijver  (of Schrijvers?) meenden  
 dat  tot  bewijs  hunner meening  zouden  kunnen  dienen  en  welke wij  voor  het grootere  deel  
 nader  zullen  beschouwen. 
 Een  exemplaar  der  uitgaven  van  het Genootschap:  Tot  herstel der  eensgezindheid,  enz.  
 is  voorhanden  op  de  Bibliotheek  der  Stad  Utrecht  en  ons  welwillend  ten  gebruike  vér-  
 schaft  geworden. 
 (1)  D it  moeten  oi franken  z ijn  v an  Ko n in g   K a re l  V I   ( l e b l a n c  ,  p ag e   234)  o f  francs  à p ied  van  Lodewijk  yan  
 M a le ,  G ra a f  van  V la an d e ren ,   doch; d it  la a ts te -is   min d e r  waarschijnlijk. 
 (2)  D.  i.  Kleefsche  goudgnldens.  E r   be sta a t  n o g   geene  monographie   v an   de   Kleefschè  munten.