
 
        
         
		Nadat  de  Hollandsche  Graaf Willem  IV,  Hertog  van  Beijeren,  zijnen  vader  ten  
 jare  1404  opgevolgd was,  sloeg  hij  in  het  volgende  jaar het beleg voor de Sloten  
 Hagestein  en  Everstein.  De  Arkelsehen  hadden  het  eerstgemelde in  der  tijd,  
 gelijk  wij  boven  gezien  hebben,  van  den  Utrechtschen  Bisschop  verkregen  en  
 hielden  het  steeds  bezet.  Daarom  ondersteunden  de  Stichtschen  den  Holiand-  
 schen  Graaf in  dit  beleg.  Erederik  van  Blankenheim  belegerde in persoon Everstein  
 en  voerde  vijf stormtuigen  tegen  het  Slot  aan,  dat  hem eerlang  bij verdrag  
 werd  overgegeven  en  daarop  ten  gronde  toe  gesiecht  werd.  In  het  zelfde  jaar,  
 1406,  werd,  weinige  dagen  later,  Hagestein  bemagtigd  en  door  het  vuur  vermeld  
 (1).  Het  land  van  Sagestein  kwam  later  weder  aan  het  Sticht,  waartoe  
 het  oudtijds  behoord  had. 
 Zeer  verständig  was  de  aankoop  der  Heerlijkheid  of het  dusgenaamd  Graaf-  
 schap  Kuinre,  ten  noorden  van  ’s Bisschops  bezittingen  in  het  Oppersticht,  met  
 name  van  Vollenhove,  gelegen.  Deze  aankoop had wel reeds  voorloopig in  1397  
 plaats  gehad,  doch  de  zaak  kreeg  eerst  in  1407  haar  volle  beslag  (2). 
 In  1403  werden  de  Gelderschen,  die  in  den  Arkelsehen  oorlog  betrokken  
 waren  geraakt,  opgenomen  in  een  driejarig  bestand,  dat  later  door  eenen  vrede  
 tusschen  de  Holländers  en  Gelderschen  gevolgd  werd.  De  Hollandsche  Graaf  
 had  zieh  met  die  van  Amersfoort  verbonden ,  en  nit  die  stad  den  Gelderschen  
 groote  overlast  aangedaan.  De  vrede  werd  den  26  Julij  1412,  ten  overstaan  
 der  Bisschoppen  van  Utrecht  en  Luik,  plegtig  bekrachtigd.  Jan,  Heer  van  
 Arkel,  die  in  dezen  vrede  niet  begrepen  had willen  zijn,  werd  niet  lang  daarna  
 door de Holländers gevangen  genomen,  en  stierf in  de gevangenis,  ten jare 1428. 
 Terwijl  de  krijg  nog  aanhield,  was  Bisschop  Frederik  met  eenige  manschap-  
 pen  naar Wijk  bij  Duurstede  getrokken,  van  welke  Heerlijkheid  Jan  van  Bre-  
 derode,  die  met  eene  dochter  van  Willem,  Heer  van  Abkoude  en  Wijk  bij  
 Duurstede,  gehuwd  was,  zieh  meester  had  trachten  te  maken.  Vroeger  waren 
 -  (1)  Zie  over  dezen  oorlog,  en  het  ongelnkkige  lot  van  het  eertijds  zoo  magtige  Hnis  
 Arkel,  onze  Mvnten  van  Holland  en  Zeeland,  bl.  271. 
 (2)  Zie  daarover,  alsmede  over  ’s Bisschops  verdere  handelingen  in  Overijssel,  onze  
 Munlsn  van  Overijssel,  bl.  76—81. 
 hij  en  zijne  vrouw  in  een  klooster  gegaan,  doch  het  leven  daar moede,  was  hij  
 ontvlugt  en  had  ook  zijne  vrouw  met  geweld  weten  te  ontvoeren.  Doch  inmid-  
 dels  had  Jakob  van  Gaasbeek,  broederszoon  van  Heer Willem,  zieh  als  naaste  
 erfgenaam  reeds  in  het  bezit  gesteld  van  zijns  ooms  Heerlijkheden  Wijk  bij  
 Duurstede  en  Abkoude.  Bisschop  Frederik  bevestigde  er  hem  met  geweld  in ,  
 de  non  werd  naar  haar  klooster  teruggebragt  en  de  vroegere Heer  Jan  werd aan  
 zijnen  neef overgeleverd,  die  hem  tot  zijnen  dood  gevangen  hield. — Vier jaren  
 nadat  de  vrede  met  Gelderland  gesloten  was,  kwam  de  oude  Stichtsche Heerlijkheid  
 1 Jsselstein  aan  de  Grafelijkheid  van  Holland.  De  Hollandsehe Graaf 
 had  het  Slot  belegerd,  uit  hoofde  dat  Willem,  Heer  van  I Jsselstein, zijnen 
 leeneed  gebroken  en  verraad  tegen  zijnen Leenheer  gepleegd zoude hebben.  Het  
 Slot  werd  bij  verdrag  aan  hem  overgegeven  en  ook  de  geheele  Heerlijkheid ging  
 aan  den  Graaf over.  De  Arkelsche  oorlog  gaf,  ten  jare  1413,  mede  aanleiding  
 tot  hevige  onlusten  binnen  de  stad  Utrecht.  De  partij  der  Ligtenbergers,  die  
 de  zijde  van  Holland  hield,  en  tot  dien  oorlog  het sterkst had aangespoord, werd  
 uit  de  regering  gezet  en  Utrecht  uitgedreven,  onder  voorgeven  dat  zij  de  stad  
 aan  de  Hollanders verkocht  had.  Zij  trachtte  zieh  Schriftelijk  van  dezen  blaam 
 bij  den  Bisschop  te  zuiveren,  doch  kreeg  geen  gehoor.  Daarop  begaf zij  zieh 
 onder Be  bescherming  van  Willem  V I,  die  haar  eenige  gewapende  manschappen  
 verschaffe,  waarmede  zij  den  koophandel  der Utrechtenaars  op  Holland  zeer  be-  
 lemmerde.  Twee  jaren  later  geraakten  hare  tegenstanders  in  algemeenen  haat  
 en  werden  de  voornaamste  van  deze,  de  Lokhorsten,  ter  stad  uitgezet,  waarna  
 de  burgerij  zieh  met  den  Hollandschen  Graaf  verzoende.  De  Ligtenbergers  
 kwamen  weder  in.de  Stadsregering.  Het  lot  der  tegenpartij  werd  aan  den Bisschop  
 overgelaten,  die  eenige  daarvan  onmiddelijk  weder  in  de  stad  terug  liet  
 keeren,  doch  aan  anderen  eene  ballingschap  van  eenige  jaren  oplegde,  terwijl  
 nog  anderen  voor  altijd  uit Utrecht,  Holland,  Zeeland  en  Friesland  verbannen  
 werden. 
 Dit  alles  had  in  1415  plaats;  in,welk jaar  de  Bisschop  eenen  Muntmeester  
 aanstelde  in  den  persoon  van  Adriaen  Peter  Schaertssoen,  gelijk  wij  later  
 zjen  zullen. 
 In  1416  mögt  de  Bisschop  zieh  verheugen,  dat  Keizer  Sigismund,  op  zijn 
 19