
 
        
         
		waarbij  zij  elkander  beloofden  de  Inquisitie,  met  hare  strenge  plakaten  tegen  
 eene  vrije  Godsdienstoefening,  met  alle  krachten  te  zullen  helpen  weren. 
 Men  verzoeht  dan  in  1566,  onderdanig  doch  ernstig,  dat  de  Inquisitie  niet  
 mögt  worden  ingevoerd  en  dat  de  bloedplakaten' mogten  worden  ingetrokken  of  
 ten  minste  geschorst,  doch  te  vergeefs 1  Er volgde  niet meer  dan  eene moderatie  
 of  tijdelijke  verzachting  in  de  uitvoering  der  plakaten. 
 Hierop  barstte  het  misnoegen  alom  uit,  zoowel  onder  aanzienlijken  als  geringen. 
   Men  ving  door  geheel  Nederland  aan  openlijk  de  Hervormde  (geenszins  
 eene  nieitwe)  leer  te  prediken,  eerst buiten,  daarna ook binnen de  steden.  Zulks  
 had  in  de  maand Augustus  van  gemeld  jaar  1566  even  buiten Utrecht  en mede  
 op  verschillende  plaatsen  van  het  Sticht  plaats.  Voor  het  einde  van  gemelde  
 maand  Augustus  maakte  men  zieh  te Utrecht  van  eene  of twee  kerken meester,  
 terwijl  men  reeds  vroeger  de  beeiden  in  onderscheidene  kerken  en  kloosters  van  
 hunne  sieraden  beroofd  en  vernield  had.  Aan  dezen  steeds,  ook  uit  het  oog-  
 punt  van  onherstelbare  aan  de  kunst  toegebragte  schade,  af te  keuren  beelden-  
 storm  wil  men  dat  ook  onderscheidene  Stichtsche  Edellieden  schuldig  waren,  
 welke  de  regering  van  Utrecht  genoodzaakt  was  ongestraft  te  laten.  De  over-  
 eenkomst  echter,  welke  zij  met  de  Onroomschen  gemaakt  had,  werd op last van  
 Margaretha  van  Parma,  de  te  Brussel  haar  verblijf hebbende  Algemeene Land-  
 voogdes  der  Nederlanden  van  wege  den  Keizer,  te  niet gedaan,  en  de  predi-  
 kers  werden  door  van  stadswege  bezoldigde  gewapenden  buiten  Utrecht  ver-  
 jaagd.  Ook  beval  de  Stadhouder  van  Utrecht,  Prins  Willem  van  Oranje,  die  
 in  deze  dagen  vol  van  verwarring  en  onrust  in  de  stad  kwam,  dat  de  prediking  
 voortaan  niet  meer  binnen  Utrecht  plaats  zoude  hebben.  Terwijl  zieh  inmiddels  
 de  verbondene  Edelen,  de  zaak  niet  vertrouwende,  tot  hunne  bijzondere  veilig-  
 heid  hadden  begonnen  te  wapenen,  zocht  Hendrik  van  Brederode,  een  hunner  
 hoofden  (1),  zieh  bij  verrassing meester  van Utrecht te maken, doch de Spaansch-  
 gezinde  Karel  van  Brimeu,  Graaf  van  Megen  (3),  was  hem  vöor  en  bragt  de 
 (1)  Zie  ’s maus  m unten  afgebeeld  in  onze  Mv/nten  van  Holland  en  Zeeland,  lenevens  
 die  der  Heerlijkheden  Vianen,  Asperen  en  Heukelom  (Haarlem  1858),  PI.  XL—XLII. 
 (2)  De  munten  van  Megen,  reeds  in  Plaat  gebragt,  höpen  wij  bij  de  uitgave  van  ons  
 TII«  Deel,  zoo  volledig  mogelijk,  onder  de  oogen  der  Numismatici  te  brengen. 
 noodige  bezetting  in  het kastebl Vredburg.  De krijgslieden  van  Brederode  plun-  
 derden  toen  het  klooster Marienwaard,  gelijk  ook  verscheidene  andere  kloosters  
 en  kerken  in  het, Sticht.  Terwijl  nu  bij  de  komst  van  den  Hertog  van  Alva  
 Oranje  ten  lande  uitgeweken  was  (1)',  werd  Maximiliaan  van  Hennin,.  Graaf  
 van  Bossu,  in  zijne  plaats  voorloopig  tot  Stadhouder  van  Utrecht  aangesteld. 
 Doordien  de  Soldaten  van  Brederode-bij  de  komst  van  het  Spaansche.leger  
 onder  den  Hertog  van  Alva  uit  elkander  geloöpen  waren,  werd  de  Hervormde  
 .preek  alomme  gestaakt,  terwijl duizende bij  duizeude  Onroomschen  de  vlugt näar  
 Duitschland  (vöoral Oostfriesland ep de Rijnstreken)  en Engeland namen.  De ver-  
 volging der Onroomschen hield zoo lang  aan, als de Hertog van Alva in het bewind  
 was.  Deze  zocht  daarenboven  eene zware  belasting, bekend onder dennaam van  
 den tienden penning,  in  de Nederlanden  te heften,  zonder dat er  dpor de Staten  in  
 bewilligd  werd.  Ook  de  Staten  van  Utrecht  waren  in  deze  weigeraehtjg,  Om  
 hen  te  dwingen  zond Alva  eene  tabijke bezetting naar hunne hoofdstad,  die daar  
 beestachtig  huishield  (3).  Verder  werden  deze  Staten  naar  Brussel  opontboden  
 om'  zieh  daar  te  verantwoorden  over  hetgeen  er  in  1566  in  hun  Gewest was  
 voorgevallen.  De  Staten  bragten ihunne  verantwoording met  de  meeste  vrijmoe-  
 digheid  uit ;  doch  desniettemin  verklaarde  Alva  in  Jülij  1570  de  vijf Kerken  of  
 Kapittelen  van  Utrecht,  de  Edelen,  die  gemelde  overeenkomst  met  de  Onroomschen  
 hadden  gesloten,  alsmede  de  steden  Utrecht,  Amersfoort, Wijk  bij Duur-  
 stede  en  Rhenen  vervallen  van  het  voorregt  om  ter  Staatsvergadering .te  mögen  
 verschijnen,  gelijk mede  van  alle  hunne  overige  Privilegien,  alles tot tijd  en wijle  
 dat  het  den  Koning  zoude  behagen  hen  weder  in  genade  aan  te  nemen.  De  
 Staten  van  Utrecht:  beriepen  zieh  - van  dit  vonnis.  op  den  Koning  zelven,  en  
 trachtten  inmiddels  het  gemoed  van  den  trötschen  Spanjäard  tot  een  zachter  
 besluit  te  bewegen.  Hij  liet  zieh  eindelijk  overhalen  om  de -bestaande  regering  
 van tUtrecht  hare  betrekking  bij woortduring  te  laten  vervullen,  doch  het Hof  
 bekwam  den  last  om  geene  Staten  meer  tot  eenige  vergadering  bijeen  te  roepen. 
 (1)  De  Prins  begaf  zieh  naar  Duitschland  en  bragt  daar  een  leger  op  de  been  om  de  
 verdrukte  Nederlanders  te  hulp  te  komen. 
 (3)  Zie  de  bijzonderheden  in  het  Tijdschrift  voor  Gesoh.  Oudh.  en  Siat.  van  Utrecht,  
 1888,  bl.  287—298  en  324—830.