Toen de Friesehe Koning Radbod, na in 692 door Pepijn overwonnen te zijn,
in 697 op nieuw tegen hem opstond, werd hij bij Dorstad zoodanig geslagen:;
dat hij alstoen Utrecht geheel moest afstaan, welke stad, zieh later aan beide
Rijnoevers uitstrekkende, in 692 aan den regter Rijnoever nog geenszins Fränkisch
schijnt geweest te zijn.
Kortstondig had Radbod, na den dood van Pepijn, eenige voordeelen op de
Christenen behaald, doch de beslissende overwinningen, door Pepijn’s opvolger,
Karel Martel, in de jaren 717 en 726 op de Friezen bevochten, deden de wape-
nen der Pranken op den duur zegevieren. Het schijnt, dat Willebrord sedert
dien tijd zijnen zetel meer duurzaam te Utrecht gevestigd heeft. Te voren liet
de gedurige afwisseling van het lot dezer stad zulks minder toe. Dit, zoowel
als de giften, hem en zijne k e rk , vooral door landgoederen in de Betuwe, geschonken,
schijnt zijn ijver te hebben aangezet, om het Heidendom, ook in die
oorden te bestrijden (1).
Een opstand der Priezen werd in 736 of 737 door Karel Martel ten oosten
van het Plie aan het Boerdiep gedempt, en niet lang daarna, omstreeks 739,
overfeed Utrecht’s eerste Bisschop.
Vroeger hield men het er voor, dat de beroemde Bonifacius de tweede Bisschop
geweest z ij, doch zulks kan alles behalve als zeker aangenomen worden.
Bezien wij deze zaak eenigzins van naderbij.
In 716 landde dé Engelschman Bonifacius, die eigenlijk Winfrid heette, te
Duurstede en begon daar zijne zendelingstaak. Toen behoorde die groote stad ,
immers groot voor die dagen, nog aan den Heidenschen Frieschen Koning
Radbod. Van daar dat onze zendeling weinig konde uitrigten.
Tijdéns den dood van Willebrord was Bonifacius, die vroeger, toen Willebrord,
reeds meer dan 60 jaren oud, aan hem zijn Bisdom had willen over-
dragen, hetwelk Bonifacius wegens zijnen zendelingsijver evenwel weigerde, al-
wemeen Bisschop of Primaat van Duitschland, verder Aartsbisschop van Mentz.
In alle die hoedanigheden was het Bisdom van Utrecht aan hem hondergeschikt,
en van daar dat zij, die eene geregelde opvolging der Utrechtsche Bisschoppen
(1) R o y a a b d s t. a. p., bl. 214.
na den dood van Willebrord willen aangenomen hebben, Bonifacius als den
tweeden Bisschop doen voorkomen; iets, dat historisch onjuist is (1). Doch
zekere coeBANus of eoban had in zijne dagen het bestuur, als Coadjutor over
de geloovigen in Friesland, en zijne woonplaats te Utrecht (2).
De edele Gregorius, een zendeling van Franschen bloede, in de school van
Bonifacius gevormd voor de dienst des Christendoms in Nederland, begon op
•den leeftijd van ongeveer 50 jaren meer bepaald zijne krachten aan dat heerlijk
doel in ons vaderland te wijden. Na den dood van Bonifacius ontving h ij, te
gelijk met de Abdij van Utrecht, ook de zorg over de Utrechtsche kerk, in
vereeniging met den Chor-Episcopus Alubert. Men heeft Gregorius als derden
Bisschop voorgedragen, en stelt hem vaak als opvolger van Bonifacius; doch
latere historische onderzoekingen hebben bewezen, dat dit eene dwaling is,
steunende.op het gezag van b ek a , h ed a en anderen, die dikwerf deelden in
elkanders dwalingen, omdat z ij, zegt ro y a ab d s (3 ), van hun gevestigd hierarchisch
oogpunt uitgaande, de reeks der Bisschoppen geregeld aanvulden, en
de zwarigheden voorbijzagen, die in de zaak gelegen waren. Voornamelijk hebben
b u c h e liu s, re v iu s , MATTHAETJs en KLUiT de onhoudbaarheid der Stelling
aangetoond, terwijl b o ss ch a e rts , de Bollandisten, pagi , mabillon en van
heussen de zaak meer kritisch behandeld hebben (4).
Gregorius wordt, in de oorspronkelijke stukken van zijn’ tijd , nergens Bisschop,
mäar steeds A lt genoemd, en aan hem was, als Abt (vader) van het
Utrechtsche klooster, de zorg der kerk onder de Friezen opgedragen.
Het niet benoemen van eenen Bisschop, na den dood van Willebrord, schijnt
aan den minder bloeijenden toestand der kerk in ons vaderland toegeschreven
te moeten worden.
Gregorius stichtte eene spoedig beroemd geworden school te Utrecht, zijnde
(1) Zie deze zaak zeer naauwkeurig en breedvoerig behandeld bii boyaards t a u
bl. 249—262. .p. ,
(2) Fresonibus injuncto Episcopo, in Urbe quae vocatur Trecht; zie Willibald en
othlo , aangehaald door koyaabds, bl. 260 mot.
(8) t. a. p. bl. 271.
(4) Eovaabds, bl. 272 mot.