
 
        
         
		Beschouwen  wij  thans  de  muntzaken  van  dezen  Bisschop  eens  van  naderbij.  
 Onder' hem  toch  treffen  wij  het  eerste  bewijs  van  muntregeling  aan. 
 In  de  beide  volgende  stukken  [zie  Overijsselsche  Almanak  voor  Oudheid  en  
 Letteren,  1854,  bl.  16]  is  het moeijelijk  steliig  te  bepalen  of  er  sprake  is  van  
 Stedelijk,  dan  wel  van  Bisschoppelijk  geld,  want  gewoonlijk  waren  leden  der  
 Stedelijke  Regering  met  het  toezigt  over  de  Munt,  misschien  ook  over  de  Bis-  
 schoppelijke  Munt,  belast.  Zoo  lezen  wij  dan  op  het  jaar  1398: 
 «Item  do  men  provinghe  dede  van  den  Deventer gulden  uyt  des  Comens  b^erse  verga-  
 dert,  daer  wesen  yrst  to  xx  Deventer  gulden,  een  oelt vrancrex  schilt  die gherekent vor  
 lxxi  gr.  ende  noch  een Deventer'gulden  ende  een  gulden  van  Arnhem  [dit is  toch  steliig  
 eene Hertogelijke munt,  en  daarom  gissen  wij,  dat de Deventersche eene Bisschoppelijke  is  
 geweest],  die  den Deventer  gulden  ghelijc  soelde  wesen  te  zamen  gherekent maken  x x x v i i   
 guld.  xxi  gr.» 
 Ook  op  1401  komt  er  melding  voor  van  den  Deventer  gulden,  en  in  1404  
 spraken  de Raadsleden  van eene nabootsing der Deventersche  munten  te  Hasselt: 
 «Item  hi  Johan  den Hoyer  ende Ghelmer,  die op  die maelstat  te Werven  (1)  ghereden  
 waren  um  der  munte  te  Hasselt,  want  men  daer  ghelt  sloech  na  onser  inunte.» 
 Zie  verdere  vermelding  in  den  Overijsselschen  Almanak  voor  Oudheid en  l e t -  
 teren,  1855,  bl.  204,  206. 
 Op  den  avond  van  Paulus  bekeering  (25  Januarij)  van  het  jaar  1415  stelde  
 de  Bisschop  te  Deventer,  met  overleg  van  zijnen  Raad  en  de  drie  hoofdsteden  
 van  Salland,  zekeren  Adriaan  Peter  Schaertszoon  tot  zijnen Muntmeester  aan,  
 luidens  het  volgende  stuk: 
 (1)  Werven  lag  in  de  tegenwoordige  gemeente  Heerde,  kanton  Elburg;  Maahtad  
 schijnt  eene  plaats  geheeten  te  hebben,  waar  zekere  bepaalde  zaak  overwogen  werd;  zie  
 v a n   h a s s e l t   op  k i l ia e n ’s   Etymologictm,  bl.  396. 
 CoPIA  Co PI AE. 
 Üit het  «Liber Officiatorum  et  recessuum computationum  
 episcopi  Prederici.de  Blanckenheim»  berustende  op  
 het  Provinciaal  Archief  van  Utrecht. 
 • Oopye  van  der  muntmeysters  brieue. 
 Wy  Prederic,  bidbr:genääen Gröets Bibscop to Ytrecht, raake konfc allen  luden Fol.  l.  
 efi  bekenheh  mit  desen  apehen  brieue,  dat wy,  myt  rade  en  guetduncken  onss doo^ge-  
 Raits  ende' onser  dfier hoeftstcdeU uan Sallaht,  als DeUenter,'Campen  e s  Swolle,  
 bin  gemeynen  oirber  en  nutfeicheit  ohss  lants  es‘ onser  lüde,  gemaeckt  eS  geset  
 hebben Adriaen peter Schaeriis  söen Onsen munfmeister,  den  wy  gegeuen  hebhen  
 en  geuen  uolcömeii  inacht  en  verloff Drie jaer lang  naden  anderen  volgende na  
 dattim  des  brieffs  tb^inaken  bn' te doin  maken  bynnen  onser  Stat  uan  deuenter  
 enen  güldene "pennlg,  die  also  goet  sijn  sal  als  een  gülden,  den'die  Eertsch-  
 bisscop  van  Colne  nv' vp;  date' des  briefis  in  sijnre munte  tot  Büne 'döet  slabn  
 en  munten,  daer  die  leste. guldene  pening  also  goet  aff  sijn  sal  als  die ierste,  
 die  onse  mütmeister  voirsz.  drie  jaer  lang  wt  munten  sal,  Voert  mach  onse  
 muntmeester maken  off doen  paaken  silveren penninge ende  die  sullen holden sess  
 pennlnge  fijns  siluers  inden  alloye  alsulcs  siluers,  als  hem onse  stat van  deuenter  
 gedaen  heeft,,  daer  onse  stat  voirsz.  dat  gelijke  deel  weder  uan  behölden  
 heefft,  daer  na  hy  sijn  tijt  wt  mühten  sali,  en  dier  sal  gaen  op  de Troysche  
 marck  sess ende  tnegentich ,  ende  dier  penninge  voirsz.  sullen  uier  en  twentich  
 gelden  enen  onser  gülden  voirsz.,  Uoirt,  so mach  onse  muntmeister maken  off  
 doin.maken  halue  pennige  der  twe  alsoe  goet  sijn,  als  een  groet  peSing,  ende  
 daer  nae  uierendeel  der  gröter penige.  duytmers  ende  brabantsche,  s,oo. als hii des  
 ouerkoemt  mit  pnsen vweerdeyns. 
 Ende wäneer  dese  voirscr. güldene  penige gemuntet  sijn,  so  sullen  onse weer*  
 deynen  uande  werck  nemen  enen  dier  peninge  ende werpen die in een busse,  onse  
 proeue.daer mede te  doin,  als  onse  .ende  vnsen vrienden  des  genuegen  sal,  En  
 weert  sake,  dat  got  uerbieaen  moit,  datme  den  güldene  penige  arger  uande  
 inder büsse,  dan  die  voirsz.' Bdnsche  gülden huden op desen dach dat.'des brieffs  
 weert  sijn ,  daer  aff sal  onse muntmeister  uoirsz.  staen  tot  sulkeh  tbcht ,  älstJuan 
 (1)  Doorgehaald  le te e k e n t,  da t  e r  een  dwarsstreep  door  h e t   s ta k   gehaald  i s .   Meestal  gesckiedde  
 zo lk s ,  als  h e t  v oor  een  la te r   s ta k   to t   voorbeeld  o f  m iu u te   dienen  mo e sti’1'