der Hoekschen en Kabeljaamoschen veroorzaakte. De daardoor reeds dadalijk
ontstane verwarringen gaven Bisschop Jan van Arkel aanleiding om de wapenmv
tegen de HoUanders op | vatten. Het Bestand was nu ten emde. Berat be-
magtigde hij Eemnes, dat, de gehoorzaamheid aan bet Sticht opgezegd hebben-
de zieh onder de Grafelijkheid van Holland begeven had. Daarna aloeg taj
het beleg voor Oudewater, welke plaats hij stormenderhand innam en het uit-
plunderen. Ten jare 1348 viel er, niet verre van Sehoonhoven, een gevecht
voor; ook hier behaalden de Stichtschen de overwinning, waarna men weder
een verdrag sloot, dat tot St. Maartensdag 1350 zoude duren.
Door alle deze strijden waren ’s Bisschops geldmiddelen zoodamg uitgeput,
dat hij zieh genoodzaakt vond, nog voor. het ten einde loopen van den bij bet
verdrag bepaalden tijd, zieh naar Rome te begeven, terwijl hij het wereldlqk
bestuur zijns Bisdoms in handen gaf van zes Edellieden, met name Zweder
Uiterloo, Kanunnik der Domkerk, Jan van Kuilenburg, Hendrik van Vianen,
Jan van Woudenberg, Gijsbert van Sterkenburg en Jacob van Luchtenburg.
Hij deed het Bisdom met dezen maatregel van bezuiniging echter meer kwaad
dan goed, want de Edelheden Melden aUeen hun eigen belang m het 00g.
Vroeger waren er verschillende twisten ontstaan, die niet dan door het zwaard,
en telkens met zoodanige vermeerdering der reeds te hoog gestegene lasten van
het Sticht, beslecht werden, dat die, als zonder einde en onafloabaar zynde,
hem met een zeer gering gevolg naar Rome hadden gedreven, van waar hem
eohter de dringende nood des Bisdoms in 1351 terugriep.
Toen bragt de Bisschop, met forsche hand de zaken aangegrepen hebbende,
in drie jaren de geldmiddelen van het Sticht op veel beteren voet. .
De oorlog met de Holländers ontstak op nieuw in 1355. Nadat Willem V,
die ten gevolge, eerst van den afstand, later van den dood zijner moeder Margaretha,
het Grafehjk bewind had aanvaard, in November van gemeld jaar den
Bisschop den oorlog verklaard had, sloeg hij zieh bij het dorp Kothen, met
verre van Wijk bij Duurstede, neder, van waar hij het platte land van het
Sticht naar alle zijden afliep.
De Bisschop, eenige krijgsknechten verzameld hebbende, deed zijn best om
de burgers. van Utrecht mede tot het opvatten der wapenen te bewegen. Doch
eenige Stichtsche Edelen, heimelijk door Hertog Willem aan zijne zijde over-
gehaald, waren oorzaak, dat niemand der burgers den Bisschop tegen de Hollanders
te hulp kwam. Deze vonden daardoor weinig tegenstand. Eemnes koos
andermaal hunne zijde. Die van Bunschoten, ten strijde uitgetrokken tegen
eene Hollandsche bende, aangevoerd door Jan , Heer .van Egmond, leden een
verlies van 70 mannen en werden genoodzaakt te wijken. Doeh die van Mont-
foort namen eenige HoUanders gevangen, die, zieh naar Oudewater willende
begeven, het spöor bijster waren geraakt. Toen de Bisschop in 1350, met
behulp van gehuurde knechten, na eene belegering van slechts vier dagen, zieh
van de steden Weesp en Muiden meester had gemaakt, verbrandde hij ze, ge-
lijk ook de Holländers, van hunne zijde, het dorp Soest aan kolen legden, als-
mede het door hen veroverde Slot van Heer Steven van Nijveld. Ook nog
andere rampen moesten de Stichtschen verduren, zoodat Bisschop Jan van Arkel
eindelijk te rade werd om vrede te verzoeken en zieh, ten dien einde, persoon-
lijk naar het Hollandsche leger te begeven. Die vrede werd dan ook kort daarna
getroffen. Eene der voorwaarden was, dat Amstel en Woerden aan Hertog
Willem werden opgedragen en het Slot te Vreeland den Bisschop toegezegd,
mits hij de 3700 ponden, waarvoor het aan Holland verpand was (zie boven
bl. 87), afloste. Na het slüiten van dezen vrede bevlijtigde de Bisschop zieh
om de rust in het Sticht, mede onder deszelfs eigene ingezetenen, te hersteilen.
Hij wierp ook verscheidene sterkten op, met name in Overijssel (zie boven),
waarmede hij de ingezetenen in bedwang hield. Dit een en ander werd door
hem verrigt , tot hij in April 1364 door Paus Urbanus V naar het Bisdom van
Luik verplaatst werd. Hij heeft dat Bisdom, dat in rang boven het ütrecht-
sche stond, tot in 1378 met veel lof bestuurd, en is op den 1 Julij van dat
jaar te Luik overleden, doch te Utrecht begraven, welke stad hem steeds dier-
baar bleef, Zoo zelfs, dat, toen hij zieh reeds te Luik bevond, Keizer Karel IV,
op zijn verzoek, de Utrechtsche kerk in alle hare voorregten heeft bevestigd (1).
Ook verkregen de Utrechtsche Bisschoppen zoo van gemelden Keizer, als van
(1) Heda, hl. 247—249.
14*