mear zoude laten slaan op het gehalte of op den Stempel der Utrechtsche of
Deventersche penningen (1).
Deze afgedwongene belofte schijnt in te houden, dat de Graaf tot op dien
tijd te Zutphen een Munthuis had, waarin hij, voordeelshalve, munten bet
slaan, die, immers voor een groot gedeelte van den Stempel, nabootsingen waren
van te Utrecht en te Deventer geslagene stukken. Deze nu kunnen geene
andere dan Bisschoppelijke denarien geweest zijn en wel van de grootere soort,
hoedanige in de 11° en de eerste helft der 12° eeuw in gebrmk waren; maar
de juiste typen, die de Geldersche Graaf heeft nagebootst, schijnen met meer
voorhanden te zijn.
Toen de munten N° 3 , 4 en 5 op Pl. VU ter onzer kennis waren gekomen
en wij daarmede geen raad wisten, althans niet konden opgeven aan Wien ze
bepaald toe te schrijven, zonden wij er teekeningen van naar Koppenhagen aan
onzen zoo ervaren correspondent, den Heer t h o m s e n . Deze wist er ook geen
raad mede, doch verklaarde de onze voor oude namaaksels en zond ons de teekenm-
gen van d e b “ 1 en 2 op Pl. VI , uit welker opschriften wij opmaken, dat het
munten van den Gelderschen Graaf Otto 1 zijn.
Op de vz. van beide ziet men een borstbeeld, blootshoofds, naar de regter-
zijde, met een zwaard regtstandig daarvoor geplaatst. Op eemge der door ons
op Pl. I onzer Munten der Graven en Hertogen van Gelderland medegedeelde
denarien houdt de Graaf een zwaard horizontaal vóór zieh. Dit zwaard is nog
' al eigenaardig bij de doorgaans zoo bijzonder strijdlustige Geldersche Vorsten.
Het omschrift van N° 1 is op de vz. :
orow G ©
waarschijnlijk : Otto Golfe.
Van de N° 2 :, GE . . . . im
Op de kz. van beide ziet men een gevoet kruis, terwijl tusschen de beenen
voorkomende bij k l c i t in zijne Hist. Crit. Com llollandiae, P. I I ,
p 269 seq., lniden aldns: «Item Comes Gelriae apnd Zntfamam cudi monetam sub for-
ma et in pondere Daventerensis et Trajectensis monetae non faciet.» hen bewijs, dat hij
znlks vroeger deed.
daarvan op N° 1 vier vijfpuntige bloempjes en op N° 2 drie dito met één
zespuntig sterretje gezien worden. Het omschrift van N° 1 is duidelijk:
í-c WRKISGTVM.
Van N° 2 wijst de steeds zeer naauwkeurige Deensche teekenaar, de Heer
uAEssoE, beambte van het Koninklijk Penningkabinet te Koppenhagen,
. . KOISCTV
aan, dat toch ook wel Trajectum zal hebben moeten aanduiden.
Van beide muntjes is ons geen gewigt opgegeven.
N° 3 is , volgens den Heer thomsen , even als N° 4 , het product van val-
sche munters.
Van het omschrift H . V . . . OIH op de vz. weten wij niets te maken,
terwijl het T2SHS . . . . fR op de kz. wel eene verbastering van TR7ÏISGTVST2
zal zijn.
Van het omschrift der vz. van N° 4 is alleen zigtbaar IH T , en van dat der
kz. T IA 2S.
Beide munten wegen 0,55 w. ;N ° 3 werd door ons aangetroffen in het Kabinet
MUNNicKS van cheEef ; N° 4 in het Koninklijk Kabinet.
N° 5 heeft duidelijk op de vz. eene Bisschoppelijke beeldtenis met een zwaard
vóór zieh. Van het omschrift is alleen zigtbaar:
SO
Is de eerste letter het begin van het woord Hpiscopus ?
Op de kz. Staat duidelijk:
WRTÏISGTVfR (van zonderlingen vorm) I
Wat de laatste I beteekent, betuigen wij niet te weten.
Deze munt, uit het Koninklijk Kabinet , weegt mede 0,55 w.
Na het overlijden des Heeren k e e r ontdekte de Heer m e i je r nog ééne dergelijke
munt in ’s mans Verzameling, weder van eenigzins afwijkenden Stempel,
gelijk men zien zal uit de afbeelding, die wij daarvan geven op Pl. XXX. Het
gewigt is wederom 0,6 w. Ook nog eene kleinere munt van andere type, door
ons afgebeeld op de zelfde Pl. XXX, onder N° 2 (de eerste van de 3° rij).
Op de kz. ziet men vier sterren tusschen de beenen van het kruis, even als op
de munten van Burchard. Gewigt 0,55 w.