vejrkiezing 1 eerstgemeld jaar ging » e t eendpagtig, en de íegemvoc digh
van Keizer Frederik Barbarossa of Roodbaard was noodig om Godfried z 3nen
zetel te verzekeren. Niet lang was de Bisschop aan het bewind, toen de twist
over het Burggraaf- of Stedovpogdschap van Groningen h e » » zware »oeijphjkheden
wikkelde. |E „ ,
Bisschop Herbert tod zekerpn Leffiard hot Stedovpogd J Burggraaf aangcsteld-
Toen deze overladen was, wilden zijne klonmmen opvolgen zpnderzelfs den Bissnhop
in Zijn regt van bcnperjnng I ertonnpn, Tpen zij zagen, dat gg| » e t
¿ l e en Gedftied zieh ¡ S eenen togt tagen Groningen toemstte, hagaven
i sich onder de besehcnning van Graaf Bendrik van Gelre (D , van wien |3
voortaan de Stadsvoogdij of h e í Bnrggraafsphap » leen wilden houden.
Met gpweld maakte de Utrechtsche Bissobop zieh meeateE va» Groningen ,
doch werd weldra binnen die stad door den Gddemhen Graaf belegerd, die
er h e » zoo benaauwde, dat hij hei»elijk ontvlugten m o tó , wnarna de stad en
Geldersphen in handen viel .
Godfried gaf het zijnen oproerigen onderdanen echter » e t gewonnen. Hij riep
de hulp in van Graaf Floris U l van Holland, die «lan pok » e t een leger tot
’s Bisschops hnlp voor Groningen r-nkte, welke stad zieh dapper te weer stelde.
Men kwam eindelijk. tot een verdrag, wa»bij Leffard’s klemzonen de Stads-
voogdij of het Burggraafsohap zottden behouden, mits zij den Bi&sqbftP ne onderd
»arken zilver opbragfeo.
In 1158 was Bisschop Godfried » e t den Graaf vaA Heiland, alsmede met
een aantal andere Bisschoppen en Vorsten, bij de grpote v e e r i n g te Roncaba
tegenwooraig, die Keizer frederik. had bijeengeroepe» » e t de Vorsten van Duitse
land Frankrijk en Italie, om te beslissen over de R e g le n van het Keizemjk.
In het volgeude jaar n a » Pans Adriaen IV de utrechtsche kork ander '»ne
biizondere beaeberming, , , 2 , „„
Weldra ontbrandde er een hevdge twist tusschcn den Bellandschen Graaf en
den Bisschop over het bezit van Friesland, dat beiden beweerden door de D » t-
(3) Wij deekta de munten van dezen Vorst mede op » . I onzer Mimten der Graven
en He/iogen, va/n Gelderland.
sche Keizers aan hen géschonken te zijn, hoéWel de Hoilândsche Graaf de oudste
brievëü had. t)oOr beihiddeling des Keizers, iù 1166, stelde ieder Zieh met
de helft der inkomsten t i vrede (1) , terwijl »eh gezátaenlijk eehén Graaf ever
Friesland zoude benoemen, welké zaâk échtér geëhe gevolgen schijnt gehad
te hebben.
Een jaar vroeger heeft Keizer Frederik, op vérzoek vaü onzen Bisschop, den
Graven van Holland, van Gelîê en van Kleef, gëboden den Rijn te openen,
dóor de Noia of Nieuda» (Waar gelegen?) open te stekén, alsmédé dén dam
te Stekede. of Swadenbulg (bij het têgenwoordigë Zwa»merdain), » a a r dién te
Wijk te laten blijvetì, bm de verWoësting Van het water Voor té koinè»
In 1177 bragt eéh schrikkelijke Vloed het water tot aatì de Wallen Van
Utrecht, uit welke verlegenheid »en üaäuwelijks Verlost was of de sedert den
brand van ongeveer 1148 weder herbodwde stad brànddé andertaaal bijria ge-
heel af, Wäaronder ook dé Mariakéik. De huizèn bestünden in deze dagèh
meest uit hout, en de middelen van blussching Waren ellendig. Velé aantéeke-
ningen en Archiéven zijn door die herhäalde branden verloren gegaan.
In deze dagen had Bisschop Godfried vier Sterke sloten öp de grenzen van
zijn Sticht laten bouwen, als het kastèel Horst âàn de Geldersche zijdé, Völ-
lëühove aan de Friesehé, Montfooit aan dé Hollandsche zijde, en Woerdeli tot
bedwang zijnet eigene oüdérdañen bij de plááts van dien naam. Eindelijk over-
leed h ij, na zijne Heerlijkheid Rhenen aáh het Sticht geschönkeh te hebben,
Op den 27 Mei 1178.
Over den toestand van Overijssel gedurende ’s Bisschops leven, zie men onze
Miinlen ván Overijèsél, bl. 40.
Zijne »Unten dragon twéederlOi Stempel, Wààrschijnlijk äaar de plaats, Wäär
zij geslâgen zijn.
De N° 1 en 2 op Pl. V , te Uttëcht geslagen, hebben op de vz. ’s Bisschöps
» ë t dén mijter met afhangehde banden vootzien bôïstbeeld, naar de regterzijde
gekeerd, ötet den ètaf vodr zieh. Het omschrift blijkt té zijn;
(1) Zie, onder anderen, de Hollandsche Chronijk, Divisiti XIII, Cap. IV, en van
MIER1S, I , HO.