
 
        
         
		S2ÎHGW • MKRTOIß ■ P2SH1R0. 
 Op  de  kz.  vertoont  zieh  een  in  leliepunten  eindigend,  zeer  versierd  kruis,  
 tusschen  welks  beenen  vier  leeuwtjes  (Gelderland,  Gulik,  Zutphen en Utrecht?)  
 gezien  worden.  Het  omschrift  is: 
 Í«  IjTÏROIiVS • DVX ■ G3LRIS ■ IVIi • CCO' • ?. 
 In  het  Tijdschrift  voor  Gesch.  Oudh.  en  Stat.  van  Utrecht,  1846,  vinden  
 wij,  bl.  87—95,  nog  eenige  mededeelingen  över  de Munt  binnen  Utrecht,  ge-  
 durende  het  tijdvak  van  1481  tot  en  met  1489;  wij  zijn  die  verschuldigd  aiin  
 wijlen  den  ijverigen  d o d t   van  Flensburg,  die  deze  mededeelingen,  geheel  in  
 onzen  geest,  doet  voorafgaan  door  de  volgende  opmerkingen :  // Of  de  stad  
 Utrecht,  als  zoodanig,  regt  op  den  muntslag  gehad  hebbe,  is  eene vraag, welke  
 men  zieh  vroeger  om  meer  praktisch,  later  om  meer  wetensehappelijk  belang,  
 doch  telkens  op  genoegzaam  de  zelfde  grondeni,  ter  beañtwoording  heeft gesteld.  
 Wij  voor  ons,. indien  wij  naar  ons  gevoelen  bieromtrent  gevraagd  werden,  zou-  
 den,  voor  zoo  ver  wij  de  zaak  doorzien,  niet  aarzelen  ons  bij  hen  te  voegen,  
 die  dat  regt  bestrijden.  Hier  zeggen  wij  alleen,  dat  de  voorbandene  stedelijke  
 registers  niets  aanbrengen,  waardoor  een  tegenovergesteld  gevoelen  zieh  als  aan-  
 nemelijk  zou  laten  daarstellen.  Wel  beheizen  dezelve  een  groot  aantal  verorde-  
 ningen  aangaande  den  loop  en  de  waarde  der  onderscheidene  inuntspecien,  be-  
 kendmakingen  met  en  waarsehuwingen  voor  siecht  en  valsch  geld  en  wat  dies  
 meer  zij;  wel  spreken  zij  van  eene  oude  bestaande  gewoonte,  om,  naar  gele-  
 genhéid  van  tijd,  scheidelpenningen  te  doen  slaan ;  maar,  wat  het  regt  tot  een’  
 onbeperkten  muntslag  aangaat,  uit  de  gezegde  registers  kan  zulks  bezwaarlijk  
 betoogd  worden,  en  moet  de  grond,  van  hetgeen  in  deze facto  möge  geschied  
 zijn ,  gewis  in  de tijdsomstandigbeden gezöcht worden.  Dit laatste blijkt vooral,  
 wanneer  men  die  verordeningen  des  Kaads  in  derzelver  gebeelen  zamenhang  ga-  
 deslaat,  in  het  bijbrengen  van  welk  negatief  bewijsmiddel  echter  de  een  even  
 weinig  behoefte  gevoelde,  als  de  andere  er  gelegenbeid  toe  bad.  Daar  bet  nu  
 met  ons,  in  een  ander  opzigt,  anders  gelegen  is  en  wij  bovendien  het  nut  be-  
 vroeden,  dat  de  kennis  dier muntbepalingen,  uit  andere  oogpunten  beschouwd, 
 der  wetenschap  aanbrengen  kan,  zoo  hebben  wij  gemeend  de  zieh  ons  aanbie-  
 dende  gelegenheid  niet  te  mögen  laten voorbijgaan, om die verordeningen, waar-  
 van  tot  hiertoe  slechts  nu  en  dan,  met  de eene  of  andere  bedoeling, brokken 
 zijn  medegedeeld,  uit’ het  Buerspraecicboeck opvolgelijk  en  volledig  te zamen  te 
 stellen  en  ter  algemeene  kennis  te  brengen.  Hebben  wij  met  zoodanige  mede-  
 deeling  elders  (1)  reeds  een  begin  gemaakt,  en  die  daar  tot  1480  voortgezet,  
 wij  zijn  voornemens  dezelve  hier  tot  aan  den  overgang  van  het  wereldscbe  
 bestuur  aan  Keizer  Karel  V  te  vervolgen.// 
 1481.  Des Woensdaghes  na -I udica.  ix  Aprilis. 
 De  raet  laet  enen  yegheliken weten  ende verbiet,  dat  nyemant  eenige  nyewe  stuvers  ofte  
 cromsterten  wt  en geve  noch  en  ontfange,  ter tyt  toe  die  raet  die  ghewerdeert  sal  hebben,  
 by  ’t  verboeren  van  den  penningen;  ende hyer seilen wtgesondert  wesen  die  stuvers  ende  
 cromsterten,  die ons genedige Heer ende Yrouwe van Oestenryck doen munten ende slaen (2). 
 1483.  Des  Mänendaeghes  na Martini. 
 De  ordinancie  ende  ridinghe  vanden  payementen  is  overdraghen  ende  ghemaect  als 
 hierna  volget : 
 Den  Kosen  nobel  .  . . .   .  .  .  . 9 0   stuvers. 
 Den  Henricus  Engels  nobel  .  ..  .  .  .  .  78  . —- o 
 Den  leen  .  . . .   .  .  .  .  .  . 4 6   — 
 De  rider  ende  Hongerscen  gulden  .  .  .  .  .  .  40  — 
 Den  ducaet  ende  saluyt  .  .  .  .  .  .  .  39  .  —- 
 Die  nyewe  croon  .  .  .  .  .  .  37  — 
 Die  onde  croon  .  •  .  .  .  .  . ‘  .  36  •— 
 Die Britoensce  (3)  ende  Savoysce  croen  .  .  .  .  85  — 
 Die  Guilhelmus  seilt  ende  Ahdries  gulden  ende  enkele Coervorsche  
 guld.................................................................................. 31  :A— 
 De  Gnliker  ende  Coelsche  g n ld e n ......................................30Vg  — 
 Den  Wterschen  gulden  .  .  .  .  .  ¿7  —1 
 (1)  Geschiedk.  Arc h i e f y , v  .  t 
 (2)  Deze  zijn  de  mu n ten   v a n   Maximiliaan  e n   M a r ia ,   in  de  overige  Deelen  v an  d it  ons  W e rk   afgebeeld. 
 (8)  D .  i .   die  v an  B r e ta g n e ,  welk  lan d   e igen  m u n t  s lo eg ,  v<5dr  deszelfs  v e re eniging  m e t  F ra n k rijk   te n   ja r e   1 4 9 9 .