zelfde afbeelding op voor- en keerzijde ais op de te Utrecht geslagene denarien
van Hendrik van Vianden. Van het omschrift op de m vertoont grote ons
in zijne afbeelding: ..ANNES
Maar wij vinden het wel eenigzins zonderling, dat de letter S mt het einde
der 13e eeuw op het muntje als E zoude voorkomen. Op de kz. ziet men alleen :
ecrnvM.
Wat de ruitermunt betreft op de Supplementplaat XXX, welke wij op ge
zag van Professor serrure of aan onzen Bisschop, of wel aan Jan van Diest
toeschreven, hellen wij er thans meer toe over om haar aan Jan van Diest toe
te kennen en wel nademaal
1= deze laatste waarschijnlijk veel te Vollenhove gemunt heeft, waar ook
deze groot geslagen is; W
2. de grooten in Noord-Nederland meest in den aanvang der 14= eeuw m
gebruik zijn gekomen;
3= de eerste ruitermunten in Noord-Nederland stellig alle uit de eerste helft
der 14e eeuw dagteekenen, b. v. die van zekeren Heer Jan (Jan I . )
van Kuinre, welke tusschen 1328 (?) en 1336 leefde, en die van Rei-
n o u d ll, Heer van Koeverden, wiens leéftijd tusschen 1315 en 1368
valt • zie’ onze Munten der Heeren en Steden van Overijssel, bl. 168.
Wij stellen dus de beschrijving dezer munt uit tot dat wij Bisschop Jan
van Diest zullen genaderd zijn.
Na de verplaatsing van Jan van Zierik naar Toul verkoos men Willem, zoon
van Wouter V van Berthoud, Heer van Mechelen, tot zijn’ opvolger. Hy aan-
vaardde zijne waardigheid onder geene günstige omstandigheden. Het Sticht
toch was even als het Graafschap Holland, in hevige beroerten, gevolgen van
den moord van Graaf Eloris V en de afwezig- en minderjangheid zyns zoons
Tan I- terwijl twee personen de Landvoogdij in handen hadden, Guy van He-
negouwen in Zuid- en:;Dirk van Kleef in Noord-Hollaud of West-Fnesland.
Van deze beroerten zocht Bisschop Willem zieh te bedienen om eenige goederen
■ die vroeger van het Sticht vervreemd waren, daaraan weder terug te
bfengén. » Te dien .einde sloeg hij dadelijk het beleg voor het Slot van Mulden,
dat door Dirk van Haarlem verdedigd werd, en maakte er zieh, niet lang daai-
na, meester van. Vervolgens hitste hij de West-Eriezen tegen de Hollanders
op, terwijl hij hun voorhield, dat zij nu kans hadden om het Hollandsche juk
van hunne schouders te werpen. Hij voorzag hen ook van stormtuigen om de
Grafelijke Sloten te beuken, met welke zaak zij het begin van den opstand
maakten. Het eerst werd het overoude, nog uit de tijden van den Priesehen
Koning Badboud dagteekenende, kasteel van Medemblik helegerd, flat niet dan
met moeite ontzet werd door Jan van Avesnes, Graaf van Henegouwen, die ,
als oom van den minderjarigen Jan I , het bestuur;van Holland in handen had-
Niet lang daarna werden echter de West-Eriezen door gemelden Jan , Graaf
van Henegouwen, volkomen ten onder gebragt.
Bisschop Willem, ziende dat zijn toeleg op Holland mislukte, gaf dien echter
voor het toekomende niet op, maar zeilde eerst over de Zuiderzee naar Friesland,
waar hij, onder het prediken van aflaat, de Ffiezen tegen de Hollanders
en hunnen Graaf opruide. Hij verklaarde ze openlijk voor ongeloovigen en
ketters, zoodat hij een kruisvaart tegen hen predikte. Hierdoor bewoog hij een
groot aantal Friezen om hem gewapend te soheep op eenen togt tegen de Hollanders
te vergezellen. ’s Kerkvoogds toeleg was om bij Monnikendam te landen
en zieh daarna van Waterland meester te maken. Doch de Kennamers en
Waterlanders, van zijn plan verwittigd, trokken hem met een aantal gewapende
schepen op de Zuiderzee te gemoet en tastten hem zoo hevig aan, dat hij ge-
noodzaakt was zieh uit zijn groot vaartuig in een kleiner te begeven, en daar-
mede de vlugt naar het Oversticht of Overijssel te nemen (1):
Later sloot hij een verdrag met Jan 1 van Holland, dat echter niet lang stand
hield; en toen de Hollanders vernamen, dat de Bisschop zieh ten strijde tegen
hen toerustte, gingen zij over tot het belegeren van het Slot van IJsselstein,
dat tot de erfgoederen van het Huis van Amstel had behoord. Nadat deze
belegering een jaar geduurd had, terwijl het Slot verdedigd werd door Baarte
(Bartha) van IJsselstein, bij afwezigheid van hären echtgenoot, Heer Gijsbreoht
van IJsselstein, moest zij het toch eindelijk bij verdrag in 1298 overgeven,
(1) Zie ook onze Munten van Overijssel, bl. 53.
12*