
 
        
         
		AANTEEKENINGEN,  VERBETERINGEN  EN  BIJVOEGSELS. 
 Bl.  3 ,  in  ’t  midden:  Wiltaburg.  Eene  schetsteekening  van  Utrecht  in  deze  
 dagen  vindt  men  in  het  Tijdschrift  voor  Geschiedenis,  Oudheid  en  Statistiek 
 van  Utrecht,  1841,  bl.  289;  zie  verder  over  oud-Utrecht  aldaar  bl.  289__304 
 en  362—367.  Verder_ leze  men  voor  Utrech:  Treck  of  Trecht. 
 Bl.  5 ,  in  bet  midden,  staat:  Dagohertskapel.  Over  de  oudste  kerken  in  
 Utrecht .leze  men  vooral  e y c k   t o t   z u y l i c h e m  ,  in  bet  Tijdschrift  voor Geschiede-  
 nis  enz.  van  Utrecht,  1844,  bl.  81—96,  101—119  en  121—138. 
 Bl.  13,  van  onder:  Keizerlijke Munt.  De  Noormannen  hadden waarschijnlijk  
 alle  sporen  der  vroegere  Fränkische  Munt  vernietigd. 
 Bl.  13,  reg.  1 5 ,  staat:  mwren, poorfen  en  torens.  Over  den  Salderihtorm,  
 met  afbeelding der  kluizen,  zie men  bet  Tijdschrift voor enz. van  Utrecht,  1840,  
 bl.  225—237. 
 Bl.  16,  laatste  regel,  staat:  Hij  overleed  in  977.  Gedurende  die  10e  eeuw  
 hon  het  muntje  niet  geslagen  zijn,  dat  wij  in  ons  Aanhangsel.met  den  naam  
 van  Baldericus  mededeelen. 
 Bl.  17,  reg.  9:  Ansfrid.  Later  verscheen  in  den  vierden  jaargang  (1859)  
 van  den  Kalender  voor  de  Protestanten  in  Nederland,  uitgegeven  door  de  Vev-  
 eeniging  tot  beoefening  van  de  Geschiedenis  der  Christelijke  Kerle  in  Nederland,  
 onder  leiding  van  w.  m o l i .  ,  Hoogleeraar  te  Amsterdam,  bl.  26— 61,  eene  
 monographie  over  dezen  verdienstelijken  man,  uit  de  berigten,,  meestai  van  
 tijdgenooten,  door  gemelden  Hoogleeraar  opgemaakt,  welke  de  beoefenaars 
 der  Kerkelijke  Geschiedenis  van  Nederland  niet  onvoldaan  uit  de  hand  zullen  
 leggen. 
 Bl.  19,  reg.  7,  staat:  Adelbold.  Over  dezen  Bisschop  leze  men  het  Tijdschrift  
 voor  enz.  van  Utrecht,  1842,  bl.  200—-205. 
 Bl.  21,  reg.  17,  staat:  vijand  doorschoten.  Zie  Dr.  w a p ,  het  Land  en  de  
 Heeren  van  Ouyk  (Utrecht  1858),  bl.  11,  die  vermeldt,  'dat  de  Klerk  uit  de  
 läge  landen  zegt,  dat  een  Heer  van  Kuik  den  Graaf  doodde. 
 Bl.  21,  reg.  6  van  onder,  staat :  stielten  en  hersteilen  van  kerken,*  voeg  
 bijV  Zie  eene  beschrijving  en  afbeelding  van  de  vroégëre  St.  Pieterskerk  (thans  
 die  der  Waalsche  Gemeente),  door  Bisschop  Bernulf  omirent  het  midden  der  
 116 eeuw te Utrecht gesticht,  in het Tijdschrift voor Utrecht,  1838 , bl.  229—263. 
 Bl,  26,  in  het  midden,  Staat :  b a l f o o r t  ,  lees :  m u n n ic k s   v a n   c l e e e f  ,  zoo  
 ook  öp  eenige  volgende  bladzijden. 
 Bl.  29,  reg.  14:  Iracteaat.  De  Heer  d a n n e n b e r s ,  Assessor  te  Berlijn,  
 Wien  wij,  ter  mogelijke  völmaking  van  ons  werk door  ’s mans rijke Verzameling,  
 mede  onze  Proefplaten  zonden,  meldde  ons,  dat  deze  bracteaat  aan  Diederik,  
 Bisschop  van  Bazel,  behoort,  en  dat  zij  gelezen  moet  worden: 
 T 
 HE  (NB.  H  en  E  Verbünden) 
 RI  O  CI  
 D  
 E 
 d.  i.  Theoderici. 
 Verder,  dat  deze  munt  beschreven  is  in  de  Numismatische  Zeitung  van b e i t z -  
 m a n n   (Weissensee,  1847,  S.  105).  Men  zie  obk  de  Bernte  de  la  Numismatique  
 Française,  1849,  p.  382. 
 Bl.  31,  reg.  3  van  onder,  staat:  door  den  Heer  van  Kuik  overvallen  en  ge-  
 dood.  Het  was  Herman  I   van  Kuik.  Zie  wap  t .   a.  p .  b l.  13. 
 Bl.  31—36.  Men  zie  nog  over  de  Bisschoppen  Willem  en  Koenraad  het  
 Tijdschrift Voor enz. van  Utrecht,  1838, bl.425—440,  Bisschop Koenraad  stichtte  
 voor Keizer Hendrik IV  de St. Mariakerk te Utrecht tusschen  1082 en 1088.  Eene  
 beschrijving,  benevens  eene  fraaije  afbeelding  dezer  kerk,  die  tusschen  1813  en