juist de type der munten van Hertog Reinoud IV van Gelre (verg. onze Pl. IX ,
N° 12 der Munten van de Graven en Hertogen van Gelderland). Wij gissen
daarom, dat deze muntsoort voor de Veluwe bestemd was. Ongelukkig geeft
het voor -het belangrijkste gedeelte ontbrekende omschrift geene opheldering,
als zijnde alleen:
MORST I E ROVE | DS, en dan volgt, naar het schijnt, eene R.
Weegt 0,718 w. in het Kabinet van wijlen den Heer k e e r .
Hoe groot ook dikwerf bij den dodd van eenen Bisschop de verwarring in
het Utrechtsche Stift geweest is, nimmer was die grooter dan in 1423, tijdens
het overlijden van Prederik van Blankenheim. Toen toeh ontstond er eene zoo
aanmerkelijke tweedragt over de keus van eenen opvolger, dat er eene duurzame
scheuring in de Utrechtsche Kerk door geboren werd. De omliggende, zoo
kerkelijke als wereldlijke, Vorsten prezen elk om het zeerst hunnen kandidaat
aan, dien zij in Fredcnk’s plaats gekozen wenschten te zien. Zoo dreef de
Aartsbisschop van Keulen de keus van zijnen broeder, Walraven van Meurs ;
de Hertog van Berg die van Gerard van Kleef; de Bisschop van Luik die van
Albrecht van Hoei; andere kandidaten waren Rudolf van Diepholt, zoon van
den Graaf van dien naain en Proost van Osnabrug (anderen noemen hem Ka-
-nunnik te Keulen); Zweder van Kuilenburg, Domproost te Utrecht, en Johannes
van Buren, Proost te Aken. Onder alle mededingers kwamen echter het
meest in aanmerking Rudolf van Diepholt en Zweder van Kuilenburg. Rudolf
had de meeste stemmen in het kapittel, ook die van Zweder, waarvan men
zelfs leest, dat hij verklaard zoude hebben, dat men geen.beter Bisschop zoude
kunnen vinden. Doch niettegenstaande de meerderheid der stemmen zieh op
Rudolf bepaald had, wilde de Paus (Martinus V), ongetwijfeld uit hoofde van
de zware oneenigheden, die er bij de verkiezing hadden plaats gehad, Rudolf
van Diepholt niet bevestigen (die van dezen tijd af, tot aan zijne latere beves-
tiging, dan ook steeds den enkelen naam van Fostulaat, d. i. den gewenschten,
heeft gedragen), maar bevorderde Rabanus, Bisschop van Spiers, tot den Bis-
schoppelijken zetel. Doch deze, vernemende dat het Sticht door hevige
partijschappen verdeeld was, liet zieh ligtelijk bewegen om Siijn regt op het
Bisdom af te staan aan'Zweder van Kuilenburg, die aan hem daarentegen zijn
ambt van Domproost overdroeg. Zweder, die een zoon was van Gérard IX,
Heer van Kuilenburg / en van Baarte öf Baitha, dochter van Jan, Heer van
Bgmond, wist hierop, door geschenken aan het Hof van Rome, te bewerken,
dat de Pauselijke goedkeuring zijne met Rabänus geslotene overeenkomst kwam
bekrachtigen. De Geestelijkheid van Utrecht gehoorzaamde het uit Rome ont-
vangen bevel, erkende Zweder en ontving hem, hoewel de burgerij gedwongen
moest worden, te Utrecht en in eenige deelen van het Nedersticht; maar in het
Oppersticht bleef men Rudolf van Diepholt aanhängen, zoodat Zweder daar nimmer
eenen vasten voet heeft gekregen / ’niettegenstaande de Paus alle kerkelijke
diensten verbood in die plaatsen van het Sticht «fwaar men Zweder niet zoude
erkennen. Sommige Geestelijken1 onderwierpen zieh aan dit bevel uit ontzag
voor den Paus, doch het mecrendeel, aangespöord doör de regeringen der verschilfende
plaatsen, die op Rudolfs hand waren, schroomden niet de dienst te
blijven waarnemen (1).
Intusschen had Bisschop Zweder zieh meester gemaakt van het Slot ter Horst,
en noodzaakte hij', niet läng daarna, de'sieden Rhenen en Amersfoort om hem
als Bisschop te ontvangen. Rudolf, die zich in den aanvang van 1425 nog te
Utrecht ophield, bevreesd'Voor zijne komst, week in stilte uit de stad. Zweder
bragt in Augustus van dat jaar, volgenS het gebruik dier tijden, een zoo groot
aantal vroeger verbannene burgers in gemelde stad « terug, dat daardoor een
geweldige oploop ontstond (2)', in welke de Burgemeester Barend Proois, die
Rudolf van Diepholt begunstigde;■ en thans op het ziekbed lag, zwaar gewond
werd. Terwijl men hem de laatste kerkgeregten toediende, ‘werd er door moord
een einde aan het leven van dien overheidspersoon gemaaktjd ;Soinmigen verha-
len , dat Zweder zelf gepoogd had de händen aan' den Burgemeester te slaani;
doch daarin verhinderd was geWorden. Zeker is heb, dat hij -ah wat> in ' die
(1) Zie, wat Overijssel of Het. Oppersticht beireft, onze Munten van^ Overijssel, bl.
83 en■84 '
Í (2) Zie, onder anderen, den Tegenw. Staat, bl. 87 en volgg.
22