Op de 'k z ., rondom het Karolingische kruis met de bolletjes „ den naam des
Keizers, die den Pastoor van Oosterbeek te Utrecht de Bissehoppelijke waar-
digheid schonk, te weten Hendrik II I :
HEINRCVS REX.
Berust in de Verzameling van d e n Heer th om sen te Koppenhagen.
NQ 3 heeft, om het zeer versierde hoofd van den Heiligen Lebninus, het
omschrift :
^ LEBV1N N (misschien weder CON).
Dat der kz. om het kruis is:
>ï< BERNO ETS (sic, waarschijnlijk voor EPS).
Verzameling t h om s e n .
N° 10 heeft thans rondom het Karolingische kruis het omsehrift:
^ BERNO . . . . C (?) S.
Op de kz. ziet men;, naar het schijnt, een stads toren of kasteel. Omschrift:
. . . . ENTRENSI. (voor Daventrensis).
Deze hoogst zeldzame , indien niet thans eenige, denarius beyindt zieh in het
Koninklijk Kabinet te Koppenhagen.
Gemelde Deventersche munten zullen wel, even als de Groningselie uit deze
dagen, vervaardigd zijn op den Keulsehen muntvoet. Keulen was toen de groote
stapelplaats voor den handel. Zulks heeft aanleiding gegeven) dat in bet ge-
heele oostelijk deel van Nederland, zoo als Groningen, Drenthe, Overijssel en
Gelderland de Keulsche ellemaat en het Keulsche gewigt in gebruik zijn geko-
men en lang zij« geblevefi, tot dat ze door het Trooische gewigt (dat van
Troyes in Frankrijk) vervangen zijn, uit hoofde van latere greotere handelsge-
meenschap met Viaanderen en Braband dan met Duitschland. Zie onze Munten
der Graven, en Hertogen vm Gelderland, hl. 267, de Munten van Overijssel,
hl. 2 8 1 , en die van Friesland, Groningen en Drenthe, hl. 329,, 330.
TWEEDE AFDÈEEING.
VAN DE DENARïëN ONDER BISSCHOP BERNULF OE BERNOLDUS GE8LAGEN,
TOT OP HET ONTSTAAN DER GROOTËRE MUNT ONDER
. BISSCHOP JAN VAN ARKEL.
Nadat Bisschop Bernulf in 1054 den toi aan de natuur betaald had, werd
Willem:, uit het Geldersche geslacht van Pont, tot zijn’ opvolger gekozen.
Deze, tuk op het bezit van Holland, wist, gedurende de minderjarigheid van
Keizer Hendrik IV , door diens voogd Hanno, Aartsbisschop van Keulen, te
bewerken, dat er eene heirvaart tegen Holland’s Graaf, Floris I , uitgeschreven
werd. Wichard I I I , voogd van Gelre, Willem’s broeder, woonde den togt bij.
Ook thans weder had men het op Dordreeht gemunt. Floris had den raad van
een oud Edelinan gevolgd, en aan de zijde, waar de vijand zoude naderen
diepe kuilen laten graven en met ligte borden en ruigte overdekken. De rui-
terij, aanvallende, stortte in de gaten; de achtersten yerpletterden de voorsten ;
alles geraakte in verwarring, en de Hollanders behaalden eene volkomen oyer-
winning. Wichard, gevangen genomen, werd niet dan tegen een aanzienlijk
losgeld geslaakt. Eenige jaren later werden de „Stichtschen en hun aanhang,
bij het hervatteû van den.aanval op Holland, hij Nederhegiert weder door Floris
geslagen, doch deze werd, na den slag, zorgeloos liggende te rüsten , door den
Heer van Kuik oyervallen en gedood. ’s Graven weduwe vatte daarop ten be-
hoeve van haren onmondigen zoon, Dirk V , de teugels der regering in handen,
doch ziende dat zij daarbij eenen mannelijken steun noodig had, verbond zij