
 
        
         
		N°  21  weegt  2,56  w.  bij  wijlen  den Heer keer;- 3,8  bij  den Heer stricter;  
 3,35  in  onze  Yerzameling  en  bij  den  Kapitein-Ingenieur  a.  g.  de  veije,  en 
 3,25  bij  den  Heer MACARe.  Het  laatste exemplaar, met een  aantal  dusgenaamde  
 voetdragers  van  Hertog  Aalbrecht  van  Beijeren  (zie  onze  PI.  V III,  N°  12,  der  
 Munten  van  Holland  en  Zeeland,  enz.)  en  grooten  van  Hertog  Willem  VI  
 (PI.  VIII,  N°  5,.aldaar)  te  Zoutelande  op  het  eiland  Walcheren  gevonden  en  
 missohien  het  overblijfsel  van  eene  vroegere  stranding,  is  door  het  zeewater.zoo  
 uitgebeten,  dat  al  het  metaalkleursel,  waardoor  de  munt  vroeger  het  aanzien  
 van  zilver  had,  er  geheel  is  afg'ebeten  en zij  bijna  het  uiterlijke  van  koper heeft. 
 Het  is  dan  niet  te  verwonderen  dat  deze munten,  die  onder  den  naam  van  
 Mhenensche  ganzen  bij  de  naburen  bekend  waren,  bij  hen,  alhoewel  ze  zelve  
 geld  van  een  laag  allooi  bezigden,  in  een  zeer  kwaden  naam  stonden. 
 In  September  1411  werden  in  Holland  en  Zeeland  door  Willem VI  n die  
 Hassels  of  die  Beense  ganse//  op  3  Ingels  (Sterlingen ?)  gesteld  (1),  en  in  Mei  
 1412  werden  de  Brabandsche  boddragers  en  Rhenensche  ganzen  in  Holland  en  
 Zeeland  in  waarde  verminderd. 
 Willem  VI  zegt: 
 a...............ende Reentsche Ganse,  die  onse Neve  van  Utrecht  doet  slaen,  ende  gaen voir 
 «ix  dentken,  also  die  so  goet  niet  en  sijn,  ende  ons  van  den  gezworen Waerdere wale  
 «ondeiwijst  is,  So  hebben  wy  die  selve  penniDgen  ofgeset  na  hoire wairden.  Eerst  die  
 « Brabantsche  Boddragers . . .  enz. 
 « Item  die  Ganse  voirsz.  zullen  gaen  voir  vi  dentken,  dats  te verstaen  voir  een  botken,  
 «ende  niet  hoger,  op  dat  gelt  jegens  ons  verbuert  te wesen  op  een  boete  van  drie pon-  
 «den,»  enz.  (2). 
 Het  blijkt  verder,  dat  het  gehalte  der  Rhenensche  duihele  grooten  al  erger  
 en  erger  werd  gemaakt;  zoo  lezen  wij  in  een  Beslüit  van  Hertog  Willem  
 van  17  October  1413  (zie  onze  Munten  van  Holland  en  Zeeland,  bl.  301)  
 het  volgende: 
 (1)  Zie  onze  Munten  van  Holland  en  Zeeland,  b l.  299. 
 (2)  Zie   onze  Munten  van  Holland  en  Zeeland,  bl.  300. 
 Willem  enz.  doen  cont  allen  laden,  dat wy,  onse  goede  lude  ende  ondersaten,  ende oic  
 die  gemeyne  coipman  dagelix  grotelic  bescadioht worden  by  verlope  van  alrehande vremder  
 Heren  payment,  ende  Sonderlinge.&   den  ganssen,  die  onse  lieve  neve,  die Biscop  van  
 Utrecht,  heeft  doen wercken,  diere  voel  in onsen  landen  comen,  ende  van  dage  te dage  in  
 der  munten  tot  Eenen,  dair  men,  die  nu  muntet r( l) ,  geärgert worden  als  ons  voir wair  
 onderwijst  is.  Ende  want  wy  Öm  ymmer  die'  neringen  -onder  den  gemeynen  coipman  in  
 onsen  landen  te f starcken  ende  te  vermeren  na  onsen  vermögen,  niet  gehengen  en  willen,  
 dat  enich  verlope  van  payment  vorder  in  onsen  lande  geschien  soude  by  vremder Heren  
 munte. . . . . . . .   so  en  staet ons  niet  langer  te  lijden,  dat  die  gansse,  die  dagelix  gearget 
 worden  als  voirsz.  is,  also  in  den  onsen  gengaftich  wesen  souden,  ende  dat onse goede  
 lude,  ende  die gemeen  coipmanne  also  dair  by  bescadioht worden  souden;  maT  ’t wair wel  
 noet., (55)  ,dat  wijse  te  mail  verboden,  nochtan  so  hebben  wy,  om  des  meesten  gevoechs  
 willen,  die voirss. gansse  up teerste geset  ende geordineert  te  gaen ende gengaftich te wesen  
 in  den  onsen  gelijcken  onse  silvere  leeuwen  ende  niet  hoger  (8). 
 Wij  gaan  voort  met  de  beschrijving  der  overige  munten  van  Rhenen  uit  
 deze  dagen. 
 N9  22  en  23  zijn grooten,  hebbende  op  de  vz.  de gewone type en tot omschrift:  
 FRGDGRICC S DGIS GR2C S .GPGCI UlRKIGam' 
 Op  de  kz.  van  N°  22  is  het  omschrift: 
 ^   MOI2G1B2C S KOV25 S D-J RYGßßIGßSIÖ. 
 Weegt  1,75  w,  in  de  Verzameling  van  wijlen  den  Heer  k e e r . 
 N°  23  is  de  eerste  munt  van  deze  soort,  welke  ons  eene  afwijkende  kz.  ver-  
 toont.  Men  ziet  daarop  een  gevoet  kruis,  dat  het  veld  der munt in vier gelijke  
 deelen  deelt.  Tusschen  de  beenen  van  het  kruis  vertoonen  zieh  beurtelings  
 twee  gekruiste  sleutels*  en  even  zoo.  vele  leeuwen.  Wat  er  in  het  hartschild  
 gestaan  heeft  is  onzeker,  daar  het  eenige  ons  bekende  exemplaar-op  die  plaats  
 geheel  onduidelijk  is.  Waarschijnlijk. was  het  wel  het  kruis  van  het  Sticht. 
 (1)  Hieruit  kan  men  opmaken  dat  de  bewuste ,  door  ons  beschrevene,  munt in  1413  
 vervaardigd  is  geworden. 
 (2)  d.  i;  het  wäre  wel  noodig. 
 (3)  Zie  deze  munten  afgebeeld  in  onze  Munten  van  Holland  en  Zeeland,  PI.  VIII,  
 N°  4  en  5.,