
 
        
         
		Thans  meerder  rust  bekomen  bebbende,  leid®  hij  er  zieh  op  toe  om  al  het  
 door  de  binnenlandsche  twisten  vervallene,  zoo  zedelijk  als  stoffelijk,  te  her-  
 stellen;  vooral  verbeterde  hij  de  Sterkten  en  Sloten  van  het  Sticht.  Ten  jare  
 1447  geraakte  hij  in  groote  onmin  met  de  regering  der  stad  Utrecht,  ett wel  
 over  het  besteden  der  gelden  spruitende  uit  de  belasting,  die  den  naam  van  
 Morgengeld droeg.  Naardien  de  Utrechtsche  burgerij nog andere redenen van groot  
 beklag  tegen  den  Bisschop meende  te  hebben,  kwam  het  zoö  verre,  dat  zij  het  
 er  op  toelegde  om  Rudolf van  Diepholt,  die  ondragelijke  schattingen  vorderde,  
 ter  stad  uit  te  lokken,  ten  einde  hem,  even  als  zij  vroeger  met  Zweder  gedaan  
 had,  buiten  hare  vesten  te  houden.  Zoo  gebeurde  het  dan  ook  ten  jare  1449 ,  
 dat  hij,  de  Mijtervorst,  ter  stad  uitgetogen,  daarin  niet  dan  een jaar  later Weder  
 binnenkomen  kon,  te  weten  bij  nacht  en  nog  wel  in  het  geheim.  Daarna  
 liet  hij  de  poort  openen  voor  het  volk  dat  hem  vergezelde.  Vervolgens  de  zijnen  
 op  de  Neude  in  slagorde  geschaard  hebbende,  werd'  hij door  een  groot aan-  
 tal burgers,  waaronder  zieh  ook  eenige aanzienlijken bevonden  (1), vinnig aange-  
 vallen.  Er  ontstond  een  heftige  strijd.  De  Bissehoppelijken  behaalden  in  het  
 einde  de  zege,  waarvan  het  gevolg  was,  dat  na  het  sneuvelen  Van  een  aantal  
 der  tegenpartij,  de  overigen  of  onthalsd  of  gebannen  werden.  De  Heer  van  
 Gaasbeek,  die  zieh  onder  de  gerangenen  bevond,  moest  plegtig  afstand  aan  het  
 Sticht  doen  van  zijne  Heerlijkheden  Wijk  bij  Duurstede  en  Abkoude,  zoö  voor  
 zieh  als  zijne  erven.  Persoonlijk  ontving  hij  echter  nog  eene  Somme  gelds* en  
 behield jaarlijks  de  inkomsten  der  Heerlijkheden  tot aan  zijnen dood,  Zoö verre  
 ons  bekend  is,  was  deze  aanwinst  van  grondgebied  de  laatste,  die  het  Bisdom  
 van  Utreeht  in  het  Nedersticht  bekwam.  Hoe  het  Opperstieht  langzamerhand  
 die  uitgebreidheid  bekomen  heeft,  welke  het  bij  de  overdragt  van  het  wereldlijk  
 gebied  aan  Karel V,  ten  jare  1528,  bezat,  hebben  wij  vroeger  in  onze  Mmt-  
 len  van  Overijssel  uiteengezet. 
 De  Kardinaal  Nicolaas  van  Cusa,  door  Paus  Nicolaas  V  gezonden  Om  den  
 Staat  der  Kerk  in  deze  landen  te  onderzoeken  en  in  de  gebreken  der  Geeste-  
 lijkheid  te  voorzien,  bewerkte  eene  verzoening  tusschen  de  twee  verkozene 
 (1)  Zie  Tegerno.  Staat,  bl.  92. 
 Bisschoppen  Rudolf en  Walraven.  De  laatste,  die  toch  wel  bespeurde,  dat  hij  
 het  rijk  niet  ligteüjk  zoude  inkrijgen,  liet  zieh  weldra  bewegen  om  voor  een  
 jaarlijksch  inkomen,  alsmede  voor  den  tienden  penning  van  de  ;beden  der  Geestelijkheid, 
   afstand  van  het  Bisdom  te  doen.  Rudolf,  zijnen  vroegeran mededin-  
 ger  gaarne  willende  verwijderen, 'verspilde  veel  gelds  om  hem  het  bezit  van  het  
 Bisdom  Munster  te  bezorgen,  hetgeen  de  Paus  hem  in  veigoeding  van  zijne  
 regten  op  het  Utrechtsche  gesohonken  had.  Maar  die  van  Munster  wilden  
 Walraven  van  Meurs  niet  gaarne  als  Bisschop  ontvangen  en  verzetteden  zieh  
 tegen  hem  (1) ;  iets  waardoor  Rudolf  van  Diepholt ¡tot  eenen  kostbaren  oorlog  
 tegen  hem  genoodzaakt  werd ;  eenen  oorlog,  dien  hij  zelf  hielp  voeren,  doch  
 waarin .hij  ongelukkig  slaagde  (2). 
 Toen  zijne  geldmiddelen  hierdoor  weder  zeer  achteruit  waren  gezet  en  het  
 hem  niet  veel  hielp  al  verlaagde  hij  ook  het  fijngehalte  zijner  muntspeciën  (iets  
 waarover  wij  later  zullen  handelen),  werd  hij  genoodzaakt de  Geestelijkheid van  
 Utrecht  van  tijd  tot  tijd  met  zware  beden :te  belasten.  Zij  had  de  Gilden en  
 de.lagere  burgerij  op  hare  zijde.  De  Raad  der  stad,  die,  naar  het  schijnt,  er  
 behagen  in  schepte,  dat  de  hooggestegen  weelde  der  Geestelijkheid  een  weinig  
 besnoeid  werd,  hield  het  met  den  Bisschop.  Ten  laatste  weigerden  de  vijf  
 Collégien  der  Kapittelen  te  Utrecht  ’sBisschops  beden  te  voldoen;  deden  elk,  
 die:ze  hun  durfde  afvorderen,  in  den  ban  (zonder  echter  den  Bisschop  of  eeni-  
 gen  persoon  bij  name  te  noemen)  en  lieten,  vreezende  van  of  in  hechtenis  te  
 zullen  worden  gezet,  of  als  ballingen  uit  de  stad  verdreven  te  worden,  door  
 handwerkslieden,  die  op  hunne  zijde  waren,  des  nachts  hunne  vergaderplaats  
 bewaken.  Kort  vöor  dat  zulks  plaats  had,  was  de Bisschop  naar  het  Slot  ter 
 (1) De voornaamste redenen worden vermeld door matthaeüs in zijne Analecta,  T. VIII,  
 pag.  131,  te,weten,  d.at  hij  zelfs  bij  zijne  verkiezers  bekend.stp.nd,als,een  doodslager  en  
 ook  als  schuldig  aan  andere  misdaden. 
 (2)  Hij  handelde  in  deze  zaak  zeer  tegen  den  zin.en  het  verlangen  zijner  ingezetenen  
 van  bet  Opperstieht,_ die  dan  ook met  de  gevolgen  niets  te  doen wilden  hebben;  zie onze  
 Munten  van  Overijssel,  bl.  88.  De  Gesohiedenis  sehetst ons  inderdaad  geen  aangenaam  
 tafereel,  noch  van  Zweder  van  Kuilenburg,  noch  van  Walraven  van  Meurs,  noch  van  
 Rudolf  van  Diepholt.