
 
        
         
		Schrijvers  (1 ),  ook  te  mögen  opmaken  uit  den  triens  solidi  of  tiers  de  sol  d’or,  
 in  het  Keizerlijk  Munt-  en  Penningkabinet  te  Parijs  berusteilde,  aan  welks  
 voorzijde  te  lezen  staat: 
 AVDVLPVS  FRISIA,  
 terwijl  op  de  keerzijde  het  zinnebeeid  des Christendoms,  het kruis,  gezien wordt,  
 met  het  opschrift: 
 VICTORIA  AVDVLPO; 
 Het  een  en  ander  met , á í ' | ^ ' ká # l á 0 o v in i^ ltó :''aiunien  uit  de  6?  eeuw. 
 Op  dit  belangrijke  en  hoogst  waarschijnlijk  oudste  Nederlandsche  muntje  
 hopen  wij  in  ons  Deel:  de  Munten  der  Fränkische  en  Duitsch-Nederlandsche  
 Forsten,  terug  te  komen  en  dan  nader  daarover  uit  te  weiden. 
 Doch  hoe  het  zij,  Pepijn  besefte,  na  zijne  overwinning  op  i e   Friezen,  hoe  
 belangrijk  het  ware,  dat  het  Christendom  meer  duurzaam  gevestigd  werd  in  
 Friesland,  en  zag  in  den-Engelschen  zendeling Willebrord,  die ,  vergezeld  van  
 eenige  andere  zendelingen \ ,;in  690  uit  Engeland  naar  deze  streken  gekomen  
 was  bm  het  Evangelie  te  verkondigen ,  den  regten  man  om  tot  zijn  doel  te  geräken. 
   Hij  overreedde  hem,  hoewel  met  moeite,  om  naar  Rome  te  reizen,  
 waar  hij  hem wilde  aanbevelen  tot  BiSschop  onder  de  Friezen.  A lc u in u s  toch  
 verzékert,  dat  Willebrord^  ‘d e ; nederige  man.  zieh  niet  dan  sehoorvoetende 
 daartoe  liet  överhälen. 
 Wat  Wij  hier  bij  Willebrord  aantreffen,  vinden  wij  ook  eveneens  later  bij  
 Bonifaciiik,  die  liever  zendeling  dan  Bisschop  wilde  zijn. 
 Door  'den  Fränkischen  Vorst1,'  den  ijverigen  voortplanter  des  Christendoms 
 (1)  B.  v.  bogabd  houdt  bet  er  voor  (de  réb.  Fr.  Orient,  T.  I ,   pag.  283),  dat  de  
 Friezen  reeds  vóór  den  tijd  van  Pepijn  aan  de  mag);  der  Franken  waren  onderworpen  ge-  
 weest;,  maar  dat  zij  er  zieh  aan  hadden.weten, te  onttrekken,  toen  de  burgeroorlogen  het  
 Bijk  der  Franken in  onrust  bielden.  De  Annates Meienses,  naar welke  eccakd  verwijst,  
 geven  daaromtrent  indetdaad1 den  stellig  getnigenis;  zij  zeggeü-toch  op'  het  jaar  688 ,  na  
 het  verhaäf  van  den  slag  van  Testri:  «Bxhoc  ergo  tempore  jam  non  de  principatu  Francorum, 
   sed  de  diversarnm  gentium  adquisitione,  quae  quondam  Francis  subjeetae  fuerant, 
 invicto  principi  certamen  instaba!,  id  est  contra  Saxones,  Frisones    Harum  emm  gentram  
 duces  in  contumaciam  yersi,  a  Francorumjse  dominio  per  desidiam  praeeedentium  
 prinoipum  iniqüa  práésumptione  abstraxefaht.» 
 onder  de  Heidenen,  aanbevolen  tot  Aartsbisschop  onder  de  Friezen,  kwam Willebrord1  
 bij  Paus  Sergius.  Deze  gaf  aan  die  aanbeveling  gehoor,  en  zal  daarbij  
 tevens  hebben  bevroed  (1) ,   hoezeer  zulks  zou  kunnen  strekken  om  de  Friesche  
 kerk  en  daardoor  tevens  die  der  andere  noordelijke  Germaansche  volken  aan  
 Rome  te  verbinden  en  onder  zijn  Patriarchaat  te  brengen.  Had  dit  groote  
 hoofdstreven  der  Romeinsche  Hierarchie  in  Engeland  en  elders  met  zoo  veel  
 tegenstand  te  kampen,  in  Duitschland  konden  zoodanige  bezwaren  reeds  dadelijk  
 worden  overwonnen.  Op  den  22  November  696  schijnt  Willebrord  te  Rome  
 tot  Aartsbisschop  voor  de  Friezen  gewijd  te  zijn.  Hij  ontving daarbij  den  naam  
 van  c l em en s .  Naauwelijks  was  Clemens  Willebrord  met  den  Bisschoppelijken  
 rang  bij  Pepijn  teruggekeerd,  of  deze,  wiens  wensch  vervuld  was,  bewerkstel-  
 ligde  de  vestiging  van  den  Bisschopszetel.  Willebrord  toch  was  slechts  als  
 Bisschop  onder  de  Friezen,  zonder  bepaalden  zetel,  door  den  Paus  benoemd.  
 Deze  zal  het  aan  het  Fränkische  bestuur  hebben  overgelaten,  hem  zijn  zetel daar  
 aan  te  wijzen,  waar  zulks  meest  overeenkomstig  de  behoeften  der  Friezen  zou  
 voorkomen.  Pepijn  voldeed  hieraan,  toen  hij  hem  zijn  kasteel  onder  de Friezen  
 als  Bisschopszetel  aan wees,  ter  plaatse  waar  in  de  taal  der  Friezen  Wiltaburg,  
 naar  Gallisch  spraakgebruik  Trajectum  of  Utrech  (sic),  gelegen  was: 
 Te  voren  had  reeds  Dagobert,  bij  de  stichting  van  het  eerste  kerkje,  Utrecht  
 tot  zetel  van  het  gevestigde  Christendom  verkozen;  nu  deed  zulks  Pepijn.  De  
 aanleiding  daartoe  ligt  voor  de  hand.  Immers  de  Fränkische  magt  zetelde  on-  
 der  de  Friezen  in  het  kasteel ,  dat  Pepijn  te  Wiltenburg  had  doen  bouwen.  
 Däar  kon  men  dus  meer  veiligheid  voor  het  Christendom  verwachten.  Daar  
 was  de  hoofdplaats  van  het  Fränkische  Friesland  en  de  uiterste  versterkte  plaats  
 aan  de  noordelijke  grenzen  van  zijn  grondgebied,  de  eerste  intrede  in  Germanie  
 boven  den  Rijn.  En  indien  ook  Utrecht,'gelijk  a sch   van   w i jc k   wil  in  zijne  
 Geschiedkundige  heschouvnng  van  het  oude  Handelsoerkeer  der  stad  Utrecht  (2 ),  
 reeds  in  die  dagen,  niet  alleen  door  natuurlijke  ligging,  maar  vooral  door  bloei 
 (1)  B oxaaeds  in  .zijne:  Geschiedenis  der  invoering  en  vestiging  van  het  Christendom  
 m  Nederland,  derde  uitgave,  Utrecht  1844,  bl.  174,  175. 
 (2)  Deel  I ,   bl.  128.  > 
 1  *