kreeg slechts in eenige punten van klein belang zijnen zin. Wel nam Karel
het Land van Utrecht in zijne bijzondere beseherming, iets wat den Staten als
eene bijzondere gunst werd toegerekend, doch deze schijnbare gunst moest alleen
dienen om den- Koning gelegenheid te geven (waarvan wij hem later dan
ook meesterlijk gebruik zien maken) om in het algemeen meer gezag in het
Sticht uit te oefenen dan zijne voorgangers immer aldaar gedaan hadden, en
meer bijzonder voor het oogenblik om Holland tegen de voortdurende stroope-
rijen der Gelderschen te vrijwaren.
In Mei 1517 kwam de toekomende Bisschop, door ongeveer duizend ruiters
begeleid, over IJsselstein binnen Utrecht, nam daar plaats op den Bisschoppelijken
zetel en werd in zijne nieuwe geestelijke waardigheid begroet. Drie maan-
den later werd hij door Keizer Maximiliaan in het wereldlijk gezag over het
Bisdom bevestigd. Het duurde echter tot in Februarij 1518 alvorens hij, die
nimmer tot den geestelijken Staat opgeleid was geworden, de geestelijke orden
ontving, zonder welke hij niet tot BisSchop kon worden gewijd (1).
Inmiddels was de mare der prediking van Luther tot in deze landen doorge-
drongen en vond weerklank in het hart van den nieuwen Bisschop, die dan ook
niet ongeneigd scheen tot eenige hervorming. Dikwerf hoorde men hem met
verontwaardiging spreken over hetgeen hij te Rome gezien had. Volgaarne zou
hij het getal feestdagen verminderd en den Geestelijken het huwelijk veroorloofd
hebben. Doch hoewel hij over deze en andere punten briefwisseling hield met
Erasmus, toen te Bazel woonachtig (wien ook Adriaan VI, die in 1522 den
Pauselijken zetel beklommen had, over verschillende zaken raadpleegde) ; hij
tastte echter niet door; want men kwam tot geen besluit. Misschien Jiad Bisschop
Pilips van Bourgondie in die dagen een geheel ander aanzien aan de Ka-
tholieke Kerk, althans in Noord-Nederland, kunnen geven (2).
(1) In October 1517 was hij, na daartoe door gezondene Geheimschrijvers nitgenoodigd
geworden.te zijn, ook in het Oversticht, en wel eerst afzonderlijk te Deventer, Kämpen
en Zwolle gehuldigd geworden; daarna op den Spoolderberg door de Ridderschap en de,
kleine steden van Salland.
(2) Vergelijk over bet een en ander a r e n d , Gesch. des Vaderlands, ter aangehaalde
plaatse, bl. 331 en 332, die de zaak uit de bronnen zelve ophaalt.
De wereldsche beslommeringen, waarin de Bisschop weldra gewikkeld raakte,
werkten misschien ook mede tot hetgeen wij Zoo even in hem afkeurden.
Er ontstond namelijk in het Oversticht een oorlog met de- Gelderschen over
den toi op het dusgenaamde Zwarte water (1) bij Zwolle.
De Bisschoppen van Utrecht hadden sedert onheugelijke jaren, ten gevolge
eener Keizerlijke vergunning, eenen toi geheven in de nabijheid van Kämpen,
die later door Frederik van Blankenheim aan de regering dier stad verkocht was
geworden en van toen af door deze werd ingevorderd. De voortdurende ver-
veeningen, een gevolg van de meerdere behoefte aan turf bij toenemende bevol-
king, hadden veroorzaakt dat het riviertje de Vecht, vroeger een zeer klein
stroompje; door het toevloeijende water na de uitbaggeringen, steeds dieper geworden
was, zoodat het thans sohepen van tamelijken diepgang dragen kon; bij
Zwolle ontving het boven vermelden naam van het Zwarte water.
Ten einde nu den toi. bij Kämpen te kunnen vermijden, begonnen de naar
de Zuiderzee varende kooplieden in deze dagen hunne waren over Zwolle te
vervoeren, iets wat de stad Kämpen bewoog tot het daarstellen van eenen toi
aan het Zwarte water.
Zulke tollen .nu gaven dikwerf'vroeger en geven ook nog Wel eens in onze
dagen aanleiding tot meer of min hevige twisten.
De kooplieden, namelijk, toen het Zwarte water hunne sohepen dragen kon.,
van den nieuwen waterweg-gebruik makende, vonden het zeer onbillijk, dat de
Kampenaars hunne toi verplaatst hadden, en die van Zwol versterkten hen in
hun gewelddadig verzet tegen de bfetaling; ' Van hier, dat men weldra tot da-
delijkheden overging. De beide steden tastten elkanders sohepen en goederen
of wel hunne burgers aan. Te vergeefs trachtte Bisschop Filips den gerezen
twist te- beslechten. Ook Keizer Karel V begon er zieh, mede te bemoeijen.
Zulks was genoeg om den -erfvijand van het Oostenrijksche Huis, Hertog Karel
van Gelder, te bewegen om zieh mede met de zaak te gaan; bemoeijen 'en den
Zwollenaars zijne hulp aan te bieden (2).'
(1) Dit water ontleent zijnen naam aan deszelfs kleur, zijnde zwart, ten. gevolge van.h^t
vloeijen over veengrond.
(2) Zie een verhaal van ’s Hertogen handelingen in het Oversticht bij- a r e n d ter boven
aangehaalde plaatse, bl. 329 en volgende.