en ten gronde toe verwoestte. Daarop maakte Rudolf zieh ook meester van
Groningen, dat hij bleef inhouden tot dat het Egbert gelukte aan het hoofd
der Gelkingen de stad weder aan hunne zijde te brengen, m welke hij, om
later des te beter te kunnen verdedigen, de St. Walburgskerk op meuw deed
i S * «— « M " . ■“ ■*«* *"“ a “ “ t í ” “ eenen nieuwen aanval op Groningen, eenige Bisschoppelijke ruiters bij Ommen,
die zijnen toeleg zöchten te verhinderen. Kort daarop ondernam h ij, met eene
voor die tijden aanzienlijke legermagt, het beleg van Groningen.
Zoodra Otto zulks vernam, riep hij de hulp in der Graven van Hol and en
Gelre Beide, zoowel Eloris IV ais Gerard I I I , trokken in persoon, met eenige
b i e n der hunnen, naar Groningen. Het leger werd te Ommen verzameld,
van waar de Bisschop met zijne bondgenoöten naar Groningen zoude optrek en.
Op de eerste tijding brak Rudolf van Koeverden, die zieh te zwak gevoelde o
aan eene zoo groote magt weerstand te hieden, het beleg van Gronmgenop,
trok naar Koeverden terug, en legerde zieh niet verre van het optrekkende Bis-
schoppeliike leger. Alvorens de vijandelijkheden voort te zetten wilde men nog
onderhandelen, doch kwam tot geen vergelijk. Op den 27 Juhj 122 erwij
Rudolfs leger zieh in eene zeer goede stelling bevond, rüstende van achter tegen 2 slot 2 Koeverden en die plaats zelve, en van voren door een moeras ge-
dekt (welks verraderlijke grond door den zomer minder merkbaar W B
hij door de Bisschoppelijken aangetast. D e z e . zwaar gewapend, Btortten bi]
hunnen aanval in het moeras, waaruit zij zieh met konden redden, erwij
doK met zijne Drenthers, ligt gekleed en gewapend, de hulpeloozen, en on
deze ook den Heer van Arkel, ja zelfs Bisschop Otto, doodslo^en Men re
kent dat er bij deze volkomene overwinning der Drenthers, die bq-het gehucht
Me plante had’ niet minder dan 11 6°° H R fe iM T sneuveld zijn. Velen werden zwaarder of ligter gekwetst en vielen, gelijk de
overigen, evangen in handen der overwinnaars; onder deze bevonden zieh
Graaf Gerard II I van Gelre, alsmede Heer Gijsbrecht van Amstel |
De overwinnaars togen ’sBisschops lijk uit het moeras, mishandelden het op
eene schandeUjke wijze, doch gaven het eindelijk aan de zijnen over, waama
het naar Utrecht vervoerd en daar ter aarde besteld werd (1): Zoodanig was
het droevig uiteinde des woeligen levens van Bisschop Otto II.
Wij kennen geene munten, die wij met zekerheid aan önzen Kerkvoogd
kunnen toekehnen, doch het vinden voor eenige jaren, ter plaatse of in de na-
bijheid van het laatstvermelde slagveld, d. i. aan den Zwarten weg, tusschen
Ane en Koeverden, van een aantai ,kleine muntjes, denariën ofobolen, met,
naar het schijnt, het opschrift OTTO en eenige bijvoeging, of iets diergelijks,
b. v. EPV (Otto Episcopus?) op de voorzijde, en, naar het schijnt, het woord
DAVNO (aehterwaaTts te lezen) op de k z ., heeft ons doen denken, dat deze
müntjes aan Otto I I moeten worden toegeschreven. Aangezien er echter nog
steeds eenige twijfel daaromtrent bij ons bleef bestaan, hebben wij de rijen der
Bissehoppen van Munster en Osnabrug, alsmede die der Aartsbissohoppen van
Bremen nagegäan, of de müntjes ook soms daar künden te buis behooren. —
Wij vonden echter niets dat tot opheldering konde verstrekken. — Toen hebben
wij ten Overvloede onze teekeningen van alle dergelijke in Nederlandschë Kabinetten
door ons verzamelde muntjes gezonden aan den in de middeleeuwsche
Numismatiek zoo bijzonder ervaren Heer thomsen te Koppenhagen; een man,
die gedurende een tijdvak van meer dan 4-0 jaren een Kabinet van niet minder
dan ruim 10,000 middeleeuwsche munten (het grootste Kabinet van dien aard in
Europa) heeft bijeengebragt (2) ; ook deze was van oordeel, dat het muntjes
van Otto I I , te Deventer geslagen, zouden zijn.
Zij hebben alle op de vz. een Bisschoppelijk borstbeeld met kromstaf daarne-
vens, in hoogst eenvoudigen tooi, vlak van voren te zien.
Op de kz. vertoont zieh een mede eenvoudig gevoet kruis binnen eenen
parelcirkel.
Het omschrift der vz . i s , gelijk wij reeds- boven zeiden, naar het schijnt :
OTTO EPV (Otta jfyñscopus)
(1) Men zie verder over dezen slag het een en ander bij magnin , Kloosters in Mrsnthe,
bl. 110 volgg., alsmede de Drentsclte VollcsalmanaTctcen van 1837’ en 1838.
(2) De kundige en gedienstäge maii; die aan het hoofd van-niet minder dan vijf Musea
te Koppenhagen Staat, Vierde in 1858. zijnen 70» verjaardag.