
 
        
         
		het  einde  vertoont  zieh  eene  zaamgestelde  figuur,  bestaande  uif  een  kruis  op  
 eene  il   geplaatst. 
 N°  2 6 ,  in  onze  Verzameling,  weegt  0,65  w.;  N°  27,  in  die  van  wijlen  den  
 Heer  k e e r ,  0,563;  N°  2 8 ,  in  die  van  den  Heer  s t r ic k e r ,  0,65;  N°  2 9 ,  in  
 die  van  den  Heer  b e e l a e r t s ,  0,75;  N°  30  en  31  ontleenen  wij  aan  het  Tijd-  
 scbrijft  Gruno,  waaraan  ze  door  Professor  l a   f a il l e   medegedeeld  waren;  
 N°  32  is  uit  k o e h n e ’s  boven  aangehaalde  Verhandeling  overgenomen;  N  3 3 ,  
 medegedeeld  door  den  Heer  p.  o.  g .  g u y o t ,  in  n i jh o f f ’s  Bijdragen  voor  Vad. 
 Gesch.  en  Oudheidkunde,  V II,  78. 
 Aángezien  de  Keulsche  muntvoet  te  Groningen  in  zwang  was,  zullen  deze  
 munten  waarschijnlijk  wel  op  dien  voet  vervaardigd  zijn. 
 N°  7  heeft  op  de  vz.  den  Bisschoppelijkeü  kromstaf  tussehen  de,  beide  met  
 een  kruis  gedekte,  letters  25  en  í l ;   op  de  kz.  ziet  men  weder  bet Karolingische  
 kruis  met  de  bolletjes.  Op  de  voorzijde  is  het  omschrift  BERNOVDVS  E P S ,  
 en  op  de  keerzijde  DAVEN:  .  . . .   ten  blijke  dat  deze  munt  te  Deventer,  en  
 dus  tussehen  1046  en  1054,  geslagen  is  geworden,  Wij  vönden  haar  in  de  
 Verzameling  van  wijlen  den  Heer  k e e r   (wegende  0,958  w.j  en  m  het  Kabinet 
 STR IC K ER   ( g e w i g t   1,05  w . ) . 
 Op  N°  3 5 ,  in  de Verzameling  d e   v o o g t ,  meenden  wij  op  de  vz.  spo’ren  te  
 ontdekken  van  het  woord  LEBVINVS  (den  Beschermheilige  van  Deventer),  en  
 op  de  kz.  van  het  woord  DAVEN,  enz. 
 N°  3 6 ,  in  onze  Verzameling  (wegende  1,05  w.),  heeft  geenen  kromstaf  tus-  
 schen  de  letters  75  en  i l ,   maar  wel  een  ruwe  driehoek  boven  en  eene  liggende  
 S  onder  gemelde  letters,  en  hij  nader  inzien  meenen  wij  dat het  omschrift  zal  
 wezen  HENRIC,  en  is  de  munt  (ook  lettende  op  de  afwezigheid van  den kromstaf) 
   eene  Keizerlijke.  Het  opschrift  op  de  kz . is  voor  ons  onleesbaar;  waar-  
 schijnlijk  zal  er  wel  Dcmanttia  moeten  staan. 
 Soortgelijke  munten  zijn  de  N°  7 ,  8  en  9  op  PI.  XXVII;  7  en  &  hebben  
 den  kromstaf  tussehen  de  letters  25  en  Cl;  N°  9  met.  Op  N°  7 ,  ons  in  tee-  
 kening  door  den  Heer  th om s en   uit  het  Koninklijk  Deensche  Kabinet  medegedeeld  
 ,  meent  deze  groote  Muntkenner. aan  beide  zijden 
 S  LEBVINVS  te  lezen. 
 Op  de  kz.  het  zelfde,  doch  retrograde. 
 Op  N°  8 ,   uit  het  Kabinet  t h o m s e n ,  staat: 
 Vz.  BERNOVDVS  EPS. 
 Kz.  DAVENTRENSIS. 
 Op  N°  9 ,  aan  het  Koninklijk  Kabinet  te  Koppenhagen  ontleend,  zagen  wij  
 duidelijk  op  de  ons  toegezondene  keurige  teekening  een  driehoek  boven  de  letters  
 25  en  i i ,  en  daaronder  eene  liggende  S.  Het omschrift  der  vz.  schijnt te zijn : 
 ►f.  EINRICUS. 
 Dat  op  de  kz  is: 
 DAVANTRIA. 
 Verder  deelen  wij  nog  op  de  Supplementplaat  X XV II,  onder  N°  1 ,  2 ,  3  en  
 10,  vier  Bernoldusmunten,  ons  welwillend  uit  Koppenhagen  in  teekening  toe-  
 gezonden,  mede,  terwijl  de  N°  4 ,  ons  door den Heer  b a l fo o r t   als Utrechtsche  
 braoteaat  medegedeeld,  en  welke  wij  binnen  zeer  weinige  dagen,  na  den  ont-  
 vangst,  uit  hoofde  der  aanstaande  Tentoonsteiling  van  Ondheden  te  Utrecht  
 (1857),  terug  moesten  zenden,  zoodat  alle  tijd  tot  gedachtewisseling  met  ge-  
 melden  Heer,  of  andere  nasporingen  van  onze  zijde,  ontbrak,  door  den  Heer  
 t h o m s e n ,  nadat  wij  Z.  E.  onze  proefplaat  hadden  toegezonden,  aan  Utrecht  
 geheel  werd  ontzegd,  maar  veeleer  aan  Zwitserland  of Duitschland,  het  vader-  
 land  der  bracteaten  (misschien wel  aan  Constans of Bazel),  toegeschreven.  Reeds  
 dadelijk  was  ook  ons  de  zaak  als  twijfelachtig  voorgekomen. 
 Doch  beschouwen  wij  de  N°  1—3  van  naderbij. 
 N°  1  heeft  op  de  vz.  een  hoofd,  van  voren  te  zien,  bijkans  even  als  dat  van  
 Bernoldus,  doch  meer  opgesierd  aan  de  kruin.  Het  omschrift  zal moeten  zijn :  
 <%>  LEBVINVS  CON  (confessor?) 
 Op  de  kz.  staat  rondoui  een  Karolingisch  kruis  met  de  bolletjes,  immers  
 naar  het  schijnt: 
 ig<  EDNVSRIA  e p i . 
 Wij  weten  het  niet  te  verklären.  De  munt  bevindt  zieh  in  het  Koninklijk  
 Kabinet  te  Koppenhagen. 
 N°  2  heeft  rondom  het  hoofd  van  Bisschop  Bernoldus  op  de  vz. :  
 BERNOLDVS  EI.