Frederik van Baden, een voor die dagen talrijk leger bijeengebragt hebbende,
hereverde de verlorene plaatsen en sloot, niet lang daarna, een nieuw bestand
met Karel van Egmond. De ingezetenen van Utrecht, ongaarne ziende dat de
Bisschop oorlog voerde tegen den Hertog van Gelre, hadden hem zulks reeds
dadelijk bij het uitbreken der vijandelijkheden te kennen gegeven, vooral door
het Floris van IJsselstein zeer kwalijk te nemen, dat deze den Bisschop eenige
hulpbenden tegen de Gelderschen had toegezonden. Het kwam zelfs den Utrech-
tenaars in den zin om IJsselstein in den aanvang des jaars 1511 over het ijs te
willen bemagtigen. Doch eenige -Geldersche Soldaten, die zieh op het platte
land van het Sticht ophielden, wisten den aanslag te verijdelen.
Na dien tijd nam Utrecht Hertog Karel tot haren Beschermer aan en ontving
Geldersche bezetting. Het zilverwerk der kerken werd door den Hertog voor
een deel gebezigd tot het slaan van munt, waarvan wij een tweetal stukken
later in afbeelding zullen mededeelen, en wel onder de Stedelijke Utrecht-
sehe munten.
Met behulp der Utrechtenaars belegerde Karel van- Egmond weldra IJsselstein
, doch dit beleg werd in Junij weder opgebroken; en niet lang daarna
verzoenden die van Utrecht zieh met Heer Floris van IJsselstein. Hertog Joris
of George van Saksen, niet kunnende verdragen dat Graaf Edzard op den duur
in Groningen den meester speelde, ver bond zieh met Utrechts Bisschop, rukte
in 1514 met zijne legerbenden naar Groningen en belegerde die stad. Ilierbij
had de Bisschop zieh verbonden om 600 man tot ondersteuning te doen op-
rukken. De Groningers, weldra gewaar wordende dat de Oostfriesche Graaf
niet magtig genoeg was om hen te beschermen, terwijl hun oude meester, de
Utrechtsche Bisschop, hen niet alleen in den steek liet, maar zelfs met hunuen
vijand heulde, deden aanzoek bij den Gelderschen Hertog Karel van Egmond
om hulp en ondersteuning. Deze ruwe en listige krijgsman, zeer gaarne zijn
gebied ziende. uitbreiden, leende gretig het oor aan der Groningers aanzoek,
Hij zond dan een klein, doch dapper leger, dat weldra de benden van den
Saksischen Vorst uit Friesland veijoeg (1).
(1) Verg. onze Mimten vom Friealani, Groningen en Drenthe, bl. 439.
In den oorlog, dien Karel van Egmond later met Graaf Karel II van Holland
(later Keizer Karel V) voerde, had het Sticht geen deel; in 1517 werd
binnen de stad Utrecht tusschen de zoo- even genoemde oorlogvoerende Vorsten
een bestand voor acht maanden gesloten.
In het vorige jaar had er in het inwendig bestuur van het Bisdom eene zeer
groote verandering plaats gehad.
De onophoudelijke onrust, waarin Bisschop Frederik, gedurende al den tijd
dat hij den Bisschoppelijken zetel bekleedde,. verkeerd had, deed hem, hoewel
nog geenszins in jaren gevorderd, Warsch worden van de regering. Hij kreeg
eenen zoodanigen afkeer van het bestuur zijner landen, dat hij, naar een veili-
ger verblijf Omziende , met den Koning van Frankrijk in onderhandeling trad
over de verwisseling van zijn tegenwoordig gebied met dat van Metz. Doch
naauwelijks kregen Maximiliaan en diens klein-zoon Karel hiervan de lucht, of
zij dwongen hem, die, hoewel aanzienlijk Mijtervorst, naar hunne pijpen, gelijk
men op gemeenzame wijze gewoon is te zeggen, moest dansen, het Bisdom voor
een zeker jaargeld aan Füips, natuurlijken zoon van Filips, Hertog van Bourgondie
of den Goeden, en dus breeder van den- vorigen Bisschop David van
Bourgondie, hoewel tot zeer groot.ongenoegen der Staten van het Sticht, op te
dragen. Men moest echter wel gehoorzamen, wilde men zieh, na zoo körte
verademing, niet op nieuw aan alle de ijsselijkheden van den oorlog bloot
stellen.
Frederik van Baden deed dan afstand van den Utrechtschen zetel en vestigde
zieh met der woon te Lier in het Hertogdom Braband. Het was daar, dat hij
reeds in het volgende jaar, te weten in 1517, in den ouderdom van slechts 59
jaren overleed.
Noch Muntcharters noch Muntordonnantien zijn ons van dezen Bisschop over-
gebleven, zoodat wij ons tot eene eenvoudige beschrijving zijner munten zullen
moeten bepalen.
De vier eerste munten zijn gaudguldens, waarvan de N° 1 en 2 , even als de
N° 3 en 4 , onderling niet veel verschilfen.
N° 1 en 2 dan hebben op hunne voorzijde de afbeelding-van Johannes den
Dooper, op de gewone wijze vlak van voren te zien, te weten in het kemelsharen
29*