partij in Holland, dat hij er zieh niet aan onttrekken kon dat bij dien vrede
bepaald werd, dat hij, vergezeld van de Wethouders der drie Stichtsche steden,
op een half uur (mijl) (1) afstand van Utrecht, den trotschen Bourgondischen
Hertog Filips knielende om vergiffenis moest komen vragen. Ook moest men
hem proeessiesgewijze, d. L met kruisen en vanen, ter stad inhalen, en drie
dagen achter elkander.’s Vorsten banier op de poorten van Utrecht, Amersfoort
en Rhenen plaatsen. Doör dezen vrede en een anderen in 1429 voorafgegane
met Hertog Aarnoud van Gelre (2), werd de rust met de omliggende landen
van Holland en Gelderland hersteld, doch de scheuring in de Utrechtsche kerk
nam daardoor nog geen einde,, Ten laatste.gelukte het Bisschop Rudolf, dat
zijne ernstige pogingen, om dópr het Hof van Rome erkend .te worden, bij
Paus Eugenius IV slaägden, en wel in 1433 , het jaar waarin Hertog Filips,
door den formelen afstand van Gravin Jacoba, als Graaf van Holland en Zeeland
ingehuldigd werd.
Bisschop Zweder gevoelde zieh echter .(hoewel de Paus, op voordragt van den
Bisschop van Maskon, die in 1430: derwaarts gezonden was geweest, om :de
scheuring in het Sticht te heelen, aan hem, Zweder, den titel van Bisschop
van Caesarea (in partibuä) yerleend had) gansch niet geneigd om afstand zijner
waardigheid te doen en te hukken voor de uitspraak van den Paus. Hij beriep
zieh dns op de Kerkvergadering, die thans te Bazel vergaderd. was.. Ten einde
zijne zaak krachtig te bepleiten, begaf hij zieh in persoon derwaarts , doch over-
leed er in het-volgende jaar 1434...
Alvorens de lotgevallen van het Utrechtsche Bisdom in latere; jaren te vermelden,
moeten wij hier het eenig meer bekende exemplaar beschrijven der eenige
munt, een dubbele groot, die ons ooit van Bisschop Zweder van Kuilenburg is
voorgekomen.
Deze dubbele groot draagt geheel de type der dito munten van Hertog Jan
van Beijeren; zie onze Munten van Holland en Zeeland, enz. PI. X I, N 8 en
9 , en PI. X II, N° 11 en 12,
(!) Zie Tegenw. Staat, bl. 90.
(2) Zie onze Munten van Holland en Zeeland, bl. 84.
Op de vz. ziet men den naar de linkerzijde der munt loopenden dubbelstaar-
tigen leeuw. In de afsnede staat:
P K # D'
waarschijnlijk te lezen: Pane Domini.
Omschrift :
■%, s v a o a B v s | a a i § g b k u i k § e ep s § inuKiaecms.
Op de kz. vertoont zieh een gevoet kruis binnen eenen parelcirkel. Tusschen
de beenen van het kruis ziet men tegenover elkander het wapenschild van het
Sticht en dat van Kuilenburg (zijnde drie roode zuilen op een goud veld); ver-
der, mede tegenover elkander, twee, naar het schijnt, cimieren van helmen,
waarvan de eene, die bijkans geheel weggesleten is , in paauweveêren blijkt te
eindigen. Het- omschrift luidt:
* SI % DSVS S PBOHOBIS(<l)VIS | UOHWBK | DOS.
d. i. Indien God voor ons is, me zal tegen ons zijn. Woorden van den Apostel
Paulus, te vinden Rom. V III, 31.
Weegt ongevèer 3,6 w. en bevindt zieh in het Kabinet van den Kolonel d u
r o i j e , die deze tot dus verre unique munt ten jare 1840 te Maastricht magtig
werd, en hare afbeelding, na den Heer b a l p o o r t (in het Tijdschrift voor Sta-
tistiek, Oudheden, enz. van Utrecht), mededeelde in zijn werkje: Eenige mid-
deleeuwscke munten, enz. Zie .de beschrijving op b l, 25.
De steeds een zwervend leyen leidende Kanunniken, die het met Zweder van
Kuilenburg hadden gehouden, yerkozen na diens dood, terwijl ze zieh niet aan
Rudolf van Diepholt wilden onderwerpen, een der vroegere kandidaten, te weten
Walraven van Meurs, tot Zweder’s opvolger, die, nahet afzetten van Eugenius
IV, door Paus Felix V, vroeger Hertog van Savoye, in het Bisdom bevestigd
werd. Walraven, geene gelegenheid ziende om, daar de partij van Rudolf van
Diepholt hären Bisschop getrouw bleef, bezit. van Utrecht, of eenige andere
plaats van het Opper- of Nedersticht te nemen, vestigde zijnen zetel eerst te
Dordrecht, later te Arnhem. In het Bisdom zelf niet erkend, had zulks ten
gevolge, dat hij ook door weinigen hier te lande als hun geéstelijk opperhoofd
beschouwd werd. Inmiddels oefende Rudolf strenge straf in het Sticht over de
voornaamsten, die vroeger Zweder’s zijde gehouden hadden.