Drenthe te doen, doch deze werd door den Bisschop niet alleen verslagen,
maar de aanvaller zelfs gevankelijk naar Utrecht gevoerd,
Hierop stoeg Dirk VI het beleg voor Utrecht en benaauwde de stad zeer (1).
Hij bereidde zieh reeds tot eenen geweldigen aanval, toen de Bisschop, gevolgd
van zijne geheele geestelijkheid in haar plegtgewaad, ter stede uittoog en den
Graaf met den kerkelijken ban bedreigde, indien hij niet aftrok. Dirk, daar-
door verschrikt, brak het beleg op. Doch hier bleef het niet bij. Bisschop
Herbert dwong hem om blootshoofds en geknield voor zijne stoute daad ver-
giffenis te smeken. Zulks geschiedende, gaf hij hem den liefdekus, sloot vrede
en van dien tijd af leefden de Kerkvoogd en de Graaf in vriendschap met ei-
kander; doch Otto zoude voortaan zijn slot Bentheim van de Utrechtsche kerk
in leen hebben. In 1143 wijdde Herbert, in tegenwoordigheid van den Hol-
landschen Graaf, de Abdijkerk van Bgmond in (2). Overigens moeten wij
hier nog de belangrijke gebenrtenis vermelden, dat Keizer Koenraad I I I , ge-
durende het bestuur van Bisschop Herbert (die van Bierum in Groningen
geboortig was), aan de Kanunniken van de Dorn- en St. Salvatorskerken h e t,
daarna door Pans Eugenius I I I bevestigde, regt schonk om eenen Bisschop te
mögen kiezen (3). Eindelijk, dat het Bisdom in het bezit der Friesche Graaf-
schappen bevestigd werd (4).
Omtrent 2 jaren v6dr zijnen dood had Herbert het verdriet, dat bijna geheel
Utrecht, meestal van hout gebouwd, afbTandde, en daarbij de drie voornaamste
kerken, die van St. Maarten, St. Petras en St. Johannes, benevens de kapel
van Willebrord. In deze dagen bestond bet Nedersticht uit de gouwen Nif-
tarlake, Flehite, Nardinclant [later een Hollandsch leen geworden (5)} en Germepi
(1) Zie, onder anderen, vossius Ann. bl. 84.
(2) Zie verder onze liAwnteyi van ‘Rolland/ en Zeeland, bl. 5 5 , en over de lotgevallen van
Overijssel of bet Oversticht, gedxifcnde Herbert’s tegerifig, onze Munlki van Overijesel,
fell: 38 en 39.
(3) Zie hot privilegie, onder anderen, bij v a n miekis, I , 96.
(4) Hed a , bl. 163, 166. Dat de Bisschop ook de zielzorg aldaar op zieh nam, blijkt
uit den brief van den Abt Wibald te Corvey over het aanstellen van een Pastoor te Lieu-
vrerd (Leeuwarden), bij van miekis, I , 99.
(5) Zie N. c. k i s t , Niemo Archie/ voor Kerle. Gesch. I , 31— 40.
[het land van Woerden]; het Oversticht uit het grootste deel der gouwen
Salon, Umbalaha, Thrianta, Tuvanti en een klein deel van Hamaland.
Wat nu de munten uit dezen tijd betreff, met zekerheid kunnen wij er geene
aan dezen Bisschop toekennen, maar aangezien de zes muntjes der twee laatste
rijen (N° 1— 6) op PI. IV ongeveer uit dezen tijd moeten zijn,, hebben wij ze
vragenderwijze aan Bisschop Herbert - toegekend. Eene regering toch van elf
jaren, waarvan de laatste in rust doorgebragt, kan wel eenige numismatische
gedenkteekenen nagelaten hebben. Misschien zijn die muntjes wel te Groningen
of te Deventer geslagen geworden; althans uit Drenthe, Friesland en Overijssel
hebben wij de door ons afgebeelcle ter teekening ontvangen.
Zij hebben alle op de vz., een naar de regterzijde gekeerden Bisschop in zeer
eenvoudige kleeding, met, een kromstaf voor zieh. Van het pmschrift buiten
den parelrand is weinig te lezen. Wij bespeuren e r, na groote inspanning des
gezigts^ sleehts hier en daar eene enkele letter van.
De kz. van allen bevat een gevoet kruis, tusschen welks beenen vier kleinere
dergelijke kruisjes gezien worden. Ook het omsehrift buiten den parelrand, die
het een en ander omgeeft, vertoont sleehts hier en daar een enkele letter.
N° 1 , uit de Verzameling van wijlen den Heer k e e r , weegt 0,597 w .;
N° 2 , uit die van dien Heer mei jkr, 0,0 w. ; N° 3, uit onze eigene Verzameling,,
weegt even als N° 4 (Kabinet samce) ; N° 5 (onze Verzameling) en
N° 6 (Kabinet cost jo r d e n s ) 0,6 w.
Misschien is de l e munt onder de Qnzekere (op de 4e rij van PI. V) ook
een Heribertus. Zij is het eigendom! van het Frieseh Genootschap en weegt
0,6 w.
Geen geringe twist ontstond er bij den dood van Herbert over de keus van
eenen opvolger. Tot dus verre had de Duitsche Keizer telkens den nieuwen
Utrechtschen Bisschop benoemd, maar het noodlottige voorregt van eene keuze
door de Kapittelen der beide hoofdkerken van Utrecht zette eene wijde deur
open voor allerlei kuiperijen der' nabij wonende Vorsten, met name thans de
Graven Dirk VI van Holland, Hendrik van Gelre en Aarnoud van Kleef. Ieder
hunner wilde zijn beschermeling den Bisschoppelijken zetel doen beklimmen,