
 
        
         
		vreemde  muntspepiën.  Vele  zaken  uit  de  ijzeren  tiende  eeuw,  en  ook  nog  
 later,  zijn  zeer  onzeker. 
 In  het  jaar  975  schonk  Keizer  Otto  aan  de  Utrechtsche  kerk  bij  een  Charter ,  
 dat  eerst  door  h e d a ,  bl.  86  en  87,  en  later,  gecollationneerd  met  een  oud  
 perkamenten  H S .,  door  van   m ie r is   in  zijn  Oharterboek,  I ,   4 4 ,  is  uitgegeven  
 geworden,  een  aantal  zaken,  als:  de  villa  en  toi  te  Muiden,  de  visscherij  in  
 Almere  of de  Zuiderzee,  verder  een  land  dat vroeger in het bezit van Hatto, Graaf  
 van  Loenen,  geweest  was,  en  eindelijk  andermaal  het  regt  om  te ' Utrecht  te  
 mögen  munten.  De  woorden,  deze  laatste  zaak  betreffende,  luiden  aldus: 
 Praelibato  quippe  concedimus  Episcopo  lieentiam  in  praeseripto  loco,  Trecht  nominato,  
 monetam  faciendi,  et  ut  nullus  Comes,  ñeque  alia  persona  quaelibet judiciaria  potestatem  
 habeat,  teloneum  vel  aliud  qnodlibet  debitum  sive  quaesitum  ex ipsa  moneta  exigéndî,  nostrae  
 Serenitatis  regia  authoritate  omnino  interdioimns,  sed  quioquid  inde  exigendum  erit,  
 ad  integrum  Episcopo  praedictae Urbis  et  Ecclesiae  eidem  potestative  in  posternm  habendi  
 coneessimns.  Et  ut  haec  nostrae  concessionis  authoritas  firmius  veriusque  a' fidelibus  nostris  
 in  Dei  nomine  habeatur,  manu  propria  nostra  subter  earn  firmavimus,  annuloque  nostro  
 sigillavi  jussimus. 
 Signum  Domini  Ottonis  invictissimi  Begis.  Brnn  Cancellarius  ad  vicem  Bodberti  Ar-  
 chicapellani  recognovi.  Data  XI  Calend.  Magi,  anno  Domini  D. GCCC.  LIU.  Indiotione  
 VI  regnante  pio  Bege  Ottone  anno  XVII.  Actum  Quindilingeburgh,  in  Domino  féliciter, 
   Amen. 
 Ten  jare  975  werd  door  Keizer  Otto  I I  j  benevens  de  zoo  even  vermelde  giften  
 van  Muiden,  enz.,"  ook  die  der Munt  bevestigd;  zie  b u c h e l iu s   bij  h e d a ,  
 bl.  8 8 ,  en  van  m i e r i s ,  Charterboek,  I ,   48, 
 C a p p e   heeft  ons,  na  g ö t z ,  in  zijne Münzen der Deutschen  Kaiser  und Könige,  
 eenige munten der Keizers O tto l en I I  medegedeeld, maarwij vonden er onder deze  
 geene met sporen, dat zij te Utrecht zouden vervaardigd zijn geworden; munten met  
 den naam van Bisschop Balderik zijn, voor zoo verre ons bekend is, nimmer ontdekt. 
 Balderik  ondernam  in  het  jaar  966  eene  reis  naar  Rome,  en  bragt  van  daar  
 een  aantal  reliquiën  mede,  gelijk  bij  er  ook  eenige  in  Nederland  opspoorde,  
 ten  einde  met  bet  een  en  ander  de  Utrechtsche  hoofdkerk  te  versieren. 
 Hij  overleed  in  977,  en  werd  opgevolgd  door  Volkmar,  van  wien  men  niets 
 merkwaardigs  weet,  en  die,  na  een  dertienjarig  bestuur  des  Bisdoms,  in  989  
 het  tijdelijke  met  het  eeuwige  verwisselde. 
 Hij  werd  opgevolgd  door  Boudewijn  I ,   zoon  van  Sicco,  broeder  des Holland-  
 schen  Graafs  Dirk  II I.  Van  dezen  tijd  af zien  wij  bijkans  onophoudelijk blijken  
 van  gemeenschap  (ware  zij  steeds  eene  vriendnabuurlijke  geweest!)  tusschen  de  
 Utrechtsche  Bisschoppen  en  de  Graven  van  Holland. 
 Omtrent  Boudewijn  vinden  wij  verder  even  weinig  in  de  Geschiedenis vermeld  
 als  omtrent  zijnen  voorganger.  Hij  overleed  ten  jare 994. 
 Zijn  opvolger  was  Ansfrid,  die,  vóór  dat  hij  den  geestelijken  stand  omhelsd  
 had,  Graaf  van  Leuven  en  Hoei  geweest  was,  terwijl  zijne  gemalin  Gravin  was  
 van  Strijen.  Deze  laatste'nam,  even  als  haar  gemaal,  het  geestelijk  kleed  aan  
 en  stichtte  in  998  de  later  zoo  beroemde  Abdij  Thorn,  wier  munten wij, onder 
 meerdere,  in  ons  VIIIe  Deel  hopen  uit  te  geven. 
 Ansfrid  sohonk  de  meeste  zijner  vaderüjke  goederen,  met  name  hetgeen  hem  
 in  Teisterband  toekwam,  en  onder  anderen  eenige  kerken  in  de  nabijheid  van  
 den  mond  der  Maas,  aan  het  Utrechtsche  Bisdom  (1). 
 In  998  verkreeg  dit  Bisdom,  bij  gift  van  Keizer  Otto  I I I ,  de  villa  Bomel  
 (later  Zalt-Boemel)  met  de  Munt  aldaar.  Het  Charter  luidt  als  volgt: 
 In  nomine  sanetae  et  individuae  Trinitatis,  Otto,  superna  favente dementia, Bomanorum  
 Imp.  Augustus.  Si  loéis,  divino  oultui  mancipatis,  alienjus  honoris  sen  proprietatis  sup-  
 plementum  praebere  studueiimus,  in  nostrae  animae  et carnis  felicitate  nobis  divinitus  remunerati, 
   prooul  dubio  credimus.  Quapropter  optamus  ut  omnibus  nostris  fidelibus  prae-  
 sentibus  atque  futuris,  notum  sit,  qualiter  nos  ad  remedium  animae  nostrae,  parentumqne  
 nostrornm,  neo  non  interventu  et  supplici  rogata  Anfridi,  sanetae  Trajectensis  Ecclesiae  
 venerabilis  Episcopi,  et  Eranconis  reverendi  Praesulis  nostri,  praedictae  sedi  Trajectensis  
 Ecclesiae,  in  honorem  Sancti  Martini  Confessoris  construetae,  dedimus,  largiti  sumns  et  
 omniuo  concessimus  omnem  districtum  super  Villam  Bomele  et  super  cuneta,  quae  ad  
 eandem  Villam  pertinent,  videlicet  publice.rei  subjecta.  Teloneum  vero,  Monetam  (2)  et 
 (1)  Hed a ,  bl.  93. 
 (2)  Bondah  wil,  in  zijn  Charterboek-van  Gelderland,  I ,   84,  dit  moneta  verklären  door  
 wìsseltafgl,  cambium,  de  plaats, waar men  vreemd  geld  tegen  iulandsch  verwisselde.  Hij  
 brengt  een  enkel  vOorbeeld  uit  de  1 l e  eeuw  en  het  gezag  van  eenige  geleerden  bij,  om  
 zulks  te  staven.  Wij  erkennen,  dat  ons  nimmer  eenige  Keizerlijke  munt  te  JBommel 
 3