Graaf Jan van Egmond, die toen door den Paus, op ’sKeizers voordragt,
werd aangesteld.
Wij vermeldden zoo even, dat Keizer Karel V in 1586 Groningen bij zijn
gebied voegde. Vele jaren te voren, te weten in 1524, had geheel Friesland
hem als Heer gehuldigd (1), zoodat nu die Nederlandsche Gewesten, waarop
de Utrechtsche Bisschoppen sedert ongeveer vier eeuwen of regt gehad of voor-
gewend hadden, onder zijn gebied gebragt waren.
In 1534 had het den Keizer behaagd het geheele Nedersticht onder eenen
Stadhouder met Holland te brengen ; doch het Hof van Holland bekwam geen
regtsgebied over de Provincie Utrecht, aangezien er een afzonderlijk Geregtshof
door den Keizer binnen Utrecht werd opgerigt (2).
Ten jare 1540 kwam Karel V voor het eerst in persoon te Utrecht, en werd
daar allerplegtigst ingehuldigd (8). De Schrijver van den Tegenwoordigen Staat
meeiit (zie bl. 122), dat de Keizer toen eene bede van de Staten van het Gewest
verwierf. Hij begaf zieh van Utrecht verder naar eenige steden van Holland
en Braband.
Toen nu inmiddels Karel van Egmond overleden was, die door Willem,
Hertog van Gulik, onder den naam van Willem I I , was opgevolgd geworden (4) ,
namen de oude vijandelijkheden weder eenen aanvang.
(1) Wei was Friesland reeds in 1515 aan Karel afgestaan, maar het duurde, ten gevolge
der bemoeijingen van Karel van Egmond, tot in gemeld jaar, alvorens geheel Friesland
Kàrel V als Landsheer erkende. Zie onze Munten van Friesland, Groningen en Frenttie,
bl. 157.
(2) Wij znllen zien dat later, te weten in 1574, het Spaanschgezinde Hof van Holland
nit ’s Hage naar Utrecht de wijk nam.
(3) De Schont viel den Keizer bij de Tolsteegpoort driemalen te voet, terwijl hij hem
de roede van jnstitie aanbood; de Burgemeesters reikten hem de sleutels der stad toe.
Zoodra de Keizer de poort binnenkwam, werd hij plegtig welkom geheeten door den Dom-
deken Jan van Voorst, bij wien hij zijn intrek nam. Op het markfcveld de Neude stond
een vergnlde eerepoort, door welke de Keizer reed, terwijl een groot vrouwebeeld in dier
voege gemaakt was, dat het de armen kon nitstrekken en weder zamenvoegen om den Keizer
te begroeten. Alles was met groen versierd, en voor de huizen, die de Keizer moest voor-
bijtrekken, stonden brandende toortsen.
(4) De munten, zoowel van Karel van Egmond als die van Hertog Willem I I , den
De Geldersche Krijgsoverste of Veldmaarschalk Maarten van Eossem deed in
1543 eenen togt tegen het Sticht, plunderde Leusden, Soest, enz. op zijnen
togt naar Amersfbort , welke stad hij op den 6 Julij diens jaars bij verdrag
meester werd. Van daar rigtte hij zijne benden naar het tegenwoordige Noord-
Braband, waar hij de toenmalige Meijerij van ’s Hertogenbosch rantsoeneerde en
plunderde. Die plundering had- Amersfoort, zoo als sommigen melden, voor
80,000 Karolusguldens (eene geduchte som voor die dagen, en misschien wel
thans op drie tonnen gouds van onze tegenwoordige munt te schatten) weten
af te koopen.
De voorspoed der Gelderschen was echter van geenen langen duur, ja eindigde
met de inlijving van het Hertogdom in de Staten des magtigen Keizers; want
als Karel V de stad Duren (1) in Gulik ingenomen had en ’s Hertogen Duitsche
Staten in haar geheel ten ernstigste bedreigde, vond deze goed, ten einde vrede
te kunnen maken, aan den Keizer in het zelfde jaar 1543 geheel Gelre en
Zutphen af te staan, waar deze dan ook weldra zijne munt liet vervaardigen (2).
In deze dagen begon de Hervormde leer, in hare beginselen althans reeds
zoo lang in Nederland aangekleefd, hoe langer zoo meer openlijk door te
dringen. Zulks noodzaakte Karel V , den veelal gehoorzamen Zoon der Kerk,
tot eene strenge hernieuwings der plakaten, vroeger tegen de aanhangers
der dusgenaamde nieuwe leer .uitgegeven. Hij gaf daarbij aan den Bisschop
van Utrecht de magt om alle betters, en ook alle de Geestelijken van zijn Bis-
dom, omirent de zuiverheid van wier gevoelens hij twijfelingen koesterde, te
doen gevangen nemen en ze te Utrecht teregt te doen stellen ; verklärende de
Keizer, dat de Bisschop hierdoor niet in het minst tegen ’s Vorsten Majesteit
noch tegen ’s Lands Voorregten (Privilegien) of Vrijheden zoude misdoen. Doch
de Stat-en en andere voorname ingezetenen der Nederlandsche Gew.esten maakten
laatsten afzonderlijken Gelderscben Vorst, bebben wij afgebeeld en beschreven in onze
Munlen der Graven en Hertogen van Gelderland (Haarlem 1852).
(1) Men weet dat daar oadtijds eene werkzame 'Munt is geweest.
(2) Zie die afgebeeld op de Plaat XX. en de Supplementplaat XXX onzer Munten der
Graven en Hertogen van Gelderland.