Maarten van Rossem met den buit en de gijzelaars längs den zelfden weg als
bij gekomen was naar Utrecht terug, terwijl hij op zijnen togt nog brandachat-
tingen afperste van de dorpen, die op zijnen weg lagen.
Zegepralend nu trok, na deze zoo gemakkelijk behaalde zege, de Geldersche
Veldmaarschalk Utrecht weder binnen. De buit werd tusschen den Hertog en
het krijgsvolk verdeeld, en, iets wat tot groot misnoegen van Adel en Geeste-
lijkheid aanleiding gaf, aan de burgers van Utrecht werd eene nieuwe schatting
afgedwongen. Misschien was zulks een gevolg daarvan, dat de Utrechtsche re-
gering verklaarde, dat zij in de plaats gehad bebbende onderneming tegen ’s Hage
niet bewilligd had.
De plundering van ’s Gravenhage spoorde de Staten van Holland aan om der
Landvoogdes een legertje van 500 ruiters en 3000 voetknechten toe te staan.
Op de rivieren en in de zeegaten werd met grootere en kleinere schepen van
oorlog wacht gehouden. Zoowel in de steden als op het platle land werden alle
weerbare mannen van wapenen voorzien, terwijl men, ter bescherming van den
handel, met eenige Brabandsche steden overeenkomsten aanging.
Fioris van Egmond, Keizerlijk Veldheer, ondersteund door de Hollandsehe
benden, deed later, terwijl hij Maarten van Rossem verre verwijderd meende,
eenen inval in Gelderland, en bemagtigde verscheidene steden (1-jj Voorts hadden
de Bisschoppelijken het geliik, dat op den 1 Julij 1528 Utrecht door hunnen
Overste Willem Turk overrompeld werd, zoodat Bisschop Hendrik weinige dagen
daarna weder binnen zijne hoofdstad kwam. Uit wraak over het vroeger ge-
beurde liet hij van de aanzienlijken, die de Geldersche partij toegedaan waren,
een deel onthalzen, en een deei, in zakken gestoken, in de Lek verdrinken (2).
Hierop volgde de vrede tusschen Karel van Egmond en Keizer Karel, welke
laatste , hoe vurig hij zulks ook wenschte, toen zijne kans nog niet schoon zag
- ( 1 ) Zie over het karakter van dezen Landvoogd onder anderen n i j h o f f ’ s Bijdragen
voor Faderl. Gesch. en Oudheidkunde, VIe Deel, bl. 271.
(2) Tegenw. Staat van Utrecht, bl. 119, en de Schrijvers aangehaald bij a r e n d , Alg.
Gesch. des Faderlands, II« Deel, 3« Stuk, bl. 363. Deze Schrijver zegt: «Wolfgang von
«Afstera, een norsch en bloeddorstig menseh, op wiens raad de Bisschop door zoo vele
«on menschelij ltheden zijn naam en stand geschandvlekt had, werd Stedehouder in Utrecht.»
om zieh van. Gelderland meester te maken (iets wat,hem eerst in 1543 gelukt
jgjjjf; Vóóf de, herovering van Utrecht ..op de Gelderschen hadden deze laatsten
in Junij 1528,.door;nijpend geldgebrek daartoe. gedwongen, der Geestelijkheid
eenige gouden en zilveren kerksieraden afgeperst en daarvan muntstukken laten
vervaardigen, op. welke wij later hopen . terug . te komen.
Het innemen van Utrecht'door de Bissehpppelijken,. maakte echter geene ver-
andering in de overeenkomst te Schoonhoven gesloten , waarbij Hendrik van
Beijeren voor zieh en zijne opvolgers afstand van, het wereldlijk. gebied over
Utrecht aan Keizer Karel had gedaan. De , Bisschop vertrok eerlang , na ver-
klaard te hebben zijn Bisdom en gebied, zoa kerkelijk als wereldlijk, ter be-
schikking van den Páus te stellen, en na voor zieh eene niet onaanzienlijke som
in eens en verder een goed jaargeld. bedongen te hebben (1).
. Bepalingen omirent de Munt hebben wij .tusschen 1524 en 1528, het roem-
lôoze, ja geschandvlekte, tijdvak des bestuurs van Hendrik van Beijeren, niet
aangetroffen. Goud schijnt hij in het geheel niet te hebben laten munten. Ook
was er tot in onze dagen hoegenaamd geen zilvergeld van hem bekend, tot dat
wij eindelijk in de rijke Verzameling van den Heer strickek te ’s Hage een
vierdubbele groot of dubbele stuiver van. onzen Bisschop mogten ontdekken. Deze
munt heeft op hare;, vz. . binnen eenen parelcirkel een yierveldig wapenschild,
waarvan het I e en 4® kwartier het wapen van het Sticht bevat ; in 2 ziet men
den Paltzischen lëeuw en in 3 de ruiten van Beijeren. Het omschrift. is :
; »X« I13DRICVS *,S * TR2SISCT * GO » PKIi * RS * 15Z6.
d. i. Henricus Hpiseojms Trajectensis Comes Palatinas Rheni 1526;, of: Henrik,
Bisschop van Utrecht, P^tzgraaf aan den Rijn.
Eene bijzonderheid. is het, dat de. Geestelijke Vorst ook zijnen wereldlijken
titel opgeeft; iets wat ons tot dus verre nog slechts eenmaàl, en wel bij Frederik
van Baden, is. voorgekomen. Zie de N;°¿;12 op Pl. XXI, waar wij lezen^
(1) Zie nog bel.angrijke bijdragen tot de kennis van de Stad en het Sticht Utrecht onder
Hendrik van Beijeren in boot van fi.ensbtirg , Arckief voor Kerhel. en Wereldsche Ge~
schied., I , 1—15 en 133—140; in het Tijdsehrift voor Geschied. Oudh. en Stdt. van
Utrecht , bl. 355—871, en van asoh van wijck, Archief voor Kerb, en FFereldl.
Gesch., I l l , 116—273.
33