
 
        
         
		het  volgende  aan :  // In  dit  jaar  en  in  meest  alle  de  volgende wiert,  even  pa  
 //de  veranderinge  van  de  Regeeringe,  door  den  Raad  vastgestèlt  de  loop  en  
 //waarde  van  ’t  geld,  waarna  de  Cameraars  Stads  inkomen  zouden  opbeuren  
 //en  de  schulden  en  renten  betalen.  En  dit  was  nodig.,  omdat  de  muntprijs  
 o onzeker  en  verschillende  was.//  Hij  haalt  aan  m a t t h a e u s   Analecta,  T.  I I ,  
 p.  522.  '  
 Op  het  jaar  1416  lezen  wij: 
 Des  Yrid.  na  Agnetis. 
 De  raet  vander stat,  ont ende nywe,  heeft  een  gheset opten  payement  ghedaen,  als  hier  
 nae  bescreven  staet;  ende  de raet ghebiet,  dat  also  te  gheven  ende  te  nemen;  ende yemant,  
 die  daerin  brueckich  worde,  dat  woude  de  raet  scherpelikën  aen  hem  rechten. ' 
 Inden  yersten,  sei  men  gheven  voer  een  stat  pont  1-6  wit  payements  nabescr. 
 Item,  een  Engelsche  nobel,  die  sijn  wicht  hout, ,2  gl.  17  wit. 
 Item,  een  Hollantschen  schilt  (1),  2  gl.  4  wit. 
 Item,  een  overlantsch  (2)  Rhijnsgulden,  2  gl. 
 Item,  een  Aerhemsche  gulden  Johannis  (3),  58  wit. 
 Item,  6%  borgoen.  penninghen,  gheheten  braspenning  (4),  80  wit. 
 Item,  als  men  de  braspenninghen  beneden  enen  gulden  wtgheeft,  soe sal men  elc  stuc 
 gheven  voer  18%  doytken. 
 Item,  14  Holl,  lewen  (5)  30  wit. 
 Item,  10  Brabantsche  boddraghers  (6)  30  wit. 
 Item,  enen  Vleemschen  boddragher  (7)  8%  wit. 
 Ende,  quam  hier  anders  euich  nye  payement,  het waer gout oft  zulver, dat  en sefmén 
 gheven  nocht  nemen,  eert  de  raet  ghewaerdeert  heeft. 
 Op  het  jaar  1418  lezen  wij : 
 (1)  Onzeker  v an  welken  V o r s t,  waarschijnlijk  e ch te r  v an  de   Graven  Willem  V   o f  Aa lbre cht  van  Beiieren 
 (2)  D.  i .  Duitsche.  J  ‘ 
 (3).  D a t  z ijn  die  van  H e r to g   Reinoud  IV   (1402—1 4 2 3 ),  afgebeeld  in   onze  Munten der  Grdven  en  Hertoaen 
 van  Gelderland,  P I.  V I I I ,   N °   3 ,   en  P I.  I X ,   N °   4 . 
 (4)  Braspenmng  was  de-  naam  van  e en  dubbele  grootstuk. Men  h ö u d t  h e t  e r   th a n s   v o o r,  da t  de m n n t  diende 
 to t   b e ta lin g   de r  be la sting  op  een  brouwsel  {brassage),  en  d a t  de  na am  v an   braspenmng da a ra an  zijnen  oorspron« 
 zoude  t e   danken  hebben.  . 
 (5). Z ijn  die   v an  Willem  V I ;   zie  boven. 
 (6)   Zijn  die  van  H e r to g   A n th o n y ;  zie  onze  Munten  vm  Braband  en  Limburg,  P I.  X I I I ,   N °   8  en  6. 
 (7)  Zijn  die  v an  G ra a f  Lodewijk  v an  Male. 
 .  De  raet  laet  enen  yegheliken  weten,  hoe  hier  alrehande  vrancken  ende  contrefeyte  (1)  
 comen,  daer  die  goede  lude  bij  verscalct  warden,  want  si  quaet  ende  arch  sijn,  daerom  
 verbiet  die  raet,  etc. 
 Acht  jaren  later,  te  weten  in  1426,  lezen  wij: 
 Want  men  een  wijltijts  tot Rhenen  ghemunt hevet,  beide  gout  ende  sul ver,  dat  ummer  
 ghenen  ganc  crighen  en  can,  onder  die  coepluden  ende  in  anderen  landen  (2),  soe  dat  
 daeromme te duchten  is, dat daer ghelver  (?)  inne wesen  mach,  hieromme wilt die raet doen  
 setten  ende  besien  bi  hören  raden,  ende  die  weerde  allen  luden  te  kennen  gheven  binnen  
 x i i i i   daghen  naestcomende,  etc. 
 Hoe  de  geldsnoeijerij  ten jare  1436  gestraft  werd,  lezen  wij  in  het volgende: 
 Want  Jan  Cleesz.  van  Ziericzee  ons  ghenedichs  Heren van Utrecht  ende  andere  heren  
 gonden  ghemunt  ghelt  besneden  ende  beschroden  heeft,  also  hi  dat  beliet heeft  ende bij  
 hem  bevonden  is,  daer  hi  doer  alle  der  werelt,  daer  dat  beschroden  ghelt wtghegheven  
 wert,  diefte  aen  ghedaen  heeft  ende  den  luden  ’t  hoer ghestolen,  daerom  sei men  dat  rechten  
 met  te  linen  (8),  aeñ  sijn  lijf. 
 In  de  Aanteekeningen  uit  de  besluiten_ des  Haads,  genomen  gedurende  de  eer-  
 ste  helft  der XVe  eeuio,  mede  bij  d o d t   te  vinden,  lezen  wij  op  het  jaar  1409: 
 G e l d s n o e i j e n . • 
 Want  Loef,  Jans Roden  Soen,  ghemunt  ghelt,  gout  ende  sulver,  bescroden  heeft, mer  
 die weerdè  daerof also  groet  niet  ghevonden  en  is,  dat men  dat  aen  sijn  lijf rechten mach, 
 (1)  Alrehande  vrancken  doelt  d a a ro p ,  d a t  de  Francs-à  cheval  o f   Franken  in   verschillende  landen  op  verschil-  
 lenden.  mu n tv o e t  geslagen  we rden;  contrefeyte  z ijn  de  zoodanige ,  die  door  sommige  kleine  H e e r e n ,  a ls  b .  v .  die  
 van  Kommen  (in  ons  V H I s te   Deel  u it  te   g even),  op  e en  z e e r  la ag  g e h a lte ,  dl  i .   om   g roote   w in st  mede  t e   beha -  
 le n ,  uitgegeven  werden. 
 (2)  Dikwerf  hei'haalden  w ij,  van  verschillende  zijden  en- o p .onderscheidene  tijd e n ,  onze  po g in g en   om   t e   weten  te   
 komen  o f  e r   in   de  Archieven  v an  Khenen  n o g   eenige  Muntordonnantiën  o f  Rekeningen  voorhanden  z ijn ;  te   v e r- 
 ’ geefs!  Misschien  hebben  dé  beide  B isscboppen,  die  in   gemelde  s tad  lie ten   m u n te n ,  n it  hoofde  van  b e t  siecht  
 geba lte   de r  vervaardigde  stukken ,  dé  Ordonnaniiën  la ten   ve rdonkeren.  Deze - p la a ts   is   de  e e r s te ,  die  ons  b e t  b e -  
 wÿs  le v é r t,  da t  e r  te   R h en én   ook  gönden  m u n t  vervaardigd  is   geworden.  U i t   dè  d oor  ons  op  P l.  X IV   e n   X V I   
 •medegedeelde  mu n ten   van  F red e rik   v an  Blankenheim  en  Rudolf  v an  D ie p b o lt,  die  te   R h enen  geslagen  z ijn ,  blijkt  
 alleen  de  verva a rdiging  aldaar  van  zilveren  m u n te n ,  doch  waarschijnlijk  z ijn  de   dusgenaamde  Fostulaatguldens  van  
 den  la a tsten   ook  aldaar  geslagen  gew o rd en ,  waarvan  sommige  e en  zoo  la ag   allooi  b ad d en ,  d a t  z e   in   H o llan d   ve r-  
 boden  werden.  Zie  onze  Munten  van  Holland  en  Zeeland,  bl.  4 1 6   e n   4 1 8 . 
 (3)  L a te r  zeide  m en :  m e tten   koorde.