
 
        
         
		MOB  1  sm s   I  02SV  1  SR W. 
 Weegt  0,42  w.  en  is  ons,  nadat  wij  het  eerst  deszelfs  bestaan  door  de  Numismatische’ 
  werkjes  des  Heeren  b a l r o o r t   leerden  kennen  slechts  m  twee  
 Kabinetten  voorgekomen,  te  waten  in  bet Koninklijk  en  rn  dat  van  den  Heer  
 m t jn n ic k s   t a n   c l e e f f . 
 Na  den  dood  van  Floris  van  Wevelinkhoven,  ten  jare  1394,  kwamen  te  
 Utrecht  geliik  gewoonlijk  wanneer  er  een  nieuwe  Bisschop  moest  gekozen  
 worden,’  de  Hertog  van  Gebe  en  de  Graaf  van  Holland  lag Wdlen>  van  
 Gulik  en  Hertog  Aalbrecht  van  Beijeren,  als  die  het  meest  belang  hadden  bij 
 de  keu3  van  eenen  hun  toegedanen  Kerkvoogd.  ,  £   ,  , 
 Hertog  Aalbreeht  beval  Rogerius  van  Bronkhorst,  Tresaurier  der  Keulsehe  
 Kerk  aan,  Hertog  Willem  daarentegen  Fredenk  van  Blankenheim,  Bisschop  
 van  Straatsburg,  zijn  neef.  De  laatste  verkreeg  de  meerderheid  der  stemmen  
 en  werd  daarop  ook  door  Paus  Bonifacius  IX  bevestigd. 
 Zoodra  had  niet  de  nieuwe Mijtervorst,  een man  van  uitstekende  hoedamg-  
 heden  en  volmaakt  voor  zijn  ambt  berekend,  bezit  van  zijnen  zetel  genomen  of  
 Mi  deed  eene  poging  om  het  Sticht  te  bevrijden  van  den  overlast  dien bet  
 sedert  lang  van  verscheidene Heeren  te  lijden had  gehad.  Zoo  deed Mj  eenen  
 inval  in  Westphalen  en  tuchtigde  daar Heer  Bitter  van  Raesfeld  Koeverden  
 dat  sedert  bijna  l \   eeuw  aan  de  Heeren  van  Bronkhorst  en  Borkulo  verpand  
 was  geweest,  werd  door  hem  in  1897, fegen  eene  aanzienhjke  som gelds i a « s   
 en  daarenboven  nog  eene  jaarlijksche  betaling  gedurende  vrjf  jaren  aan  Heer  
 Reinoud  IV,  gelost  en  nevens  het  Graafschap  Drenthe  weder  aan  het  Sticht 
 ^VerTOlgens  heeft  hij  Groningen,  welks  ingezetenen  hem  niet  als  Minnen we-  
 reldliiken  Vorst  wilden  erkennen,  na  eene harde  belegering,  genoodzaakt  hem  
 de  hulde  van  Landsvorst  toe  te  Mengen  (2).  Ook  heeft  Mj  de  Gelderschen, 
 n l   Zie  onze Mmten  van  Friesland,  Groningen  i   en  Drenthe,  h\.  591.  Z   onder  anderen,  ook  onze  Mmten  van  Friesland,  Grenzen  en  Drenthe,  bl. 
 1») 
 387— 
 die  zieh  in  de  zaken  van  Jan  van  Beijeren,  eertijds  gekozen  Bisschop  (Elect)  
 van  Luik  en  toen  het  hoofd  der  Kabeljaauwschen,  te  ver  hadden  ingewikkeld,  
 ten  voordeele  van  zijne  nicht,  de  ongelukkige  Jacoba  van  Beijeren,  veel  schade 
 toegebragt.  .  ,  . 
 Toen  Hertog  Aalbrecht  van  Beijeren  in  1396  eenen  togt  tegen  Pnesland  m  
 den  zin  had,  sloten  de  Priezen  een  verbond met  Bisschop  Frederik,  ten  einde  
 daardoor  te  beletten  dat  Aalbreeht  over  land  den  togt  tegen  hen  zoude  können  
 ondernemen.  Dit  tractaat  werd  in  April  diens  jaars  door  de  5  Utrechtsche  
 Kapittelen,  door  de  stad  Utrecht,  en  de  4  groote  Stichtsche  steden Amersfoort,  
 Deventer,  Kämpen  en  Zwolle,  van  de  zijde  des  Bisschops  bezegeld. 
 Hertog  Aalbrecht,  hierop  pmt  eene  voor  die  tijden  ontzaggehjke  magt  (1)  
 zieh  te  scheep  naar  Friesland  begeven  hebbende,  slaagde aanvankelijk zeer goed;  
 doch  was  genoodzaakt-nog  drie  jaren  achtereen  naar  Friesland  te  trekken  om  de  
 wederspannigen  te  tüchtigen.  Eindelijk  sloot  hij  in  het jaar  1400  een  Bestand  
 met  de  Friezen,  dat  deze  eenigen  tijd  Melden.  In  den  zoo  even  vermelden  
 krijg  hadden  de  Uitleggers  van  Hertog Aalbrecht  op  de  Zuiderzee  eenige  schade  
 aan  de  Stichtschen  toegebragt,  die  hun  sedert  vergoed  werd  (2). 
 De  stad Utrecht  zond  den  Hollanders  eenigen  onderstand  in  manschap  tegen  
 Jan,  Heer  van  Arkel,  waannede  Hertog  Aalbrecht  in  deze  dagen in  oorlog was.  
 Zulks  gesebiedde  ten  gevolge  van  een  verdrag,  dat  hij  in  Junij  1402  met  Bur-  
 gemeesters,  Schepenen  en  Raad  dier  stad  gesloten  had 
 Hierop  werd  Gorinchem,  de  hoofdplaats  van  het  land  van  Arkel,  van  een  
 zeer  sterk  Slot  voorzien,  belegerd.  Gedurende  het  beleg  werd  er  een  verdrag  
 gesloten,  dat  echter  van  geen  langen  duur  was.  Ook  had  men  die  van Utrecht  
 er  niet  in  opgenomen.  Van  daar  dan  ook,  dat  de  vijandelijkheden  tusschen  
 hen  en  de  Arkelschen  nog  meer  dan  twee  jaren  aanhielden.  Gedurende  dezen  
 strijd  verbrandden  de  aanhangers  van  het  Huis  van  Arkel  önder  anderen  het  
 dorp Vreeswijk,  hoewel  men  reeds  tot  eene  overeenkomst met hen  gekomen was. 
 (1)  Verg.  onze  Munten  van  Overijssel,  bl. 77,  en die van Holland en Zeeland, bl.  207.  
 :  Zie  burman,  Utrechtsche  daarhoeken,  I ,   12,  aangeh.  in  den  Tegenw.  Staat  van 
 Utrecht,  bl.  80.