
 
        
         
		Bij  de  bewerking  van  dit  Deel  ondervonden  wij  de  meéste  welwillendheid  
 van  Dr.  P.  J .   V e rm eu l en  ,  Archivaris  der  Provincie  Utrecht ,  enz.  die  te  
 midden  zijner  veelvuldige  beslommeringen  ons  toch  steeds  de  behulpzame  hand  
 bood;  terwijl  onze  vriend  de  Opzigter  van  het  Kon.  Kabinet,  de  Heer  
 J .   P .   G .  M e i j e r  ,  mede  de  reeds  zoo  dikwerf  aan  andere  Deelen  gedane  
 diensten  ook  aan  dit  deel  bewees.  Eindelijk  moeten  wij  met dank  vermelden,  
 dat  onze  geëerde  Ambtgenoot,  de  Hoogleeraar  N.  C.  K is t ,  de  goedheid  had  
 de  proeven  na  te  lezen;  terwijl  Dr.  J.  T.  B e rgma n   zieh  wel  wilde  verleenen,  
 om,,  gelijk  ook  van  de  vroegere  Deelen,  van  het  tegenwoordige  de  persrevisie  
 na  te  zien. 
 Welk  eene moeite  en  opoffering  van  tijd  ons  de vervaardiging  van  het  Register  
 wederom  gekost  heeft,  een  arbeid  welken  doorgaans  alleen  de  auteur  van  
 eenig  werk  behoorlijk  kan  verrigten,  zullen  wij  stilzwijgend  voorbijgaan. 
 Ten  slotte  betuigen  wij  aan  allen,  die  welwillend  ons  bij  de  zamenstelling  
 van  dit  Deel  eenige  diensten  hebben  bewezen,  daarvoor onzen  hartelijken  dank.  
 Hunne  namen  gaan  ook  daardoor,  even  als  zij  die  in  der  tijd  van  L oon  en  
 van   M ie r is   behulpzaam  waren,  tot  de  nakomelingschap  over. 
 Leiden,  Julij  1859. 
 P .  O.  VAN  DER  CHUS. 
 NB  Op  bl.  142  is  door  ons  het  opschrifl  vérgeten: 
 V a n   ï l o r i s   v a n   W e v e u n k h o v e n   t o t   o p   F i l i p s   v a n   B o u r g o n d m . 
 EERSTE  AFDEEEIVO. 
 VAN  HET  ONTSTÄAN  DES  UTRECHT8CHEN  BISDOMS  TOT'  OP  D®  GIET  DER  MUNT  
 AÄ.N  BALDERIK  I   I®  HET  JAA®  9B 7 v 'EN   VERDER-TOT  HET-  ONTSTAAN  DER  
 '  EERSTE  LTRKCITTSC'trE  BISSCHOPPET.J.1K«  MX'NTEN,  WAiRSOHIJNJ.UK  
 NIET  LANG  VÖOR'  DE  tilPT  VAN  GRONINGEN  IN  1040  BN 
 VAN  DEVENTER  IN  1046. 
 Reeds  in  de  eerste  eeuwen  na  den  dood  yan  den  Goddelijken  Stichler  des  
 Christendoms ,  vooral  na  de aanneming Zijner leer door  Coastantijn  den Grooten,  
 zullen  er  belijders  der  Heilleer  in  Rome’s  legioenen  naar  deze  landen  gekomen  
 zijn;  doch  eerst  na  de  verdrijving  der  Romeineij  kan  men  aannemen,  dat  die  
 belijders  in  grooter  aantal  hier  aanwegig  zujlen  zijn.geweest,  Langzamerhand  
 werd  het  de  Staatkunde  der  Pran k en ,d ie ,d e   Romeinen  in  het  gebied  over  deze  
 landen  opvolgden,  om  het  Christendom  door  Zendelingpredikers,  maar  niet  
 zelden  ook  door  het  zwaard  u it  te  breiden.  Deze  Jaatste onehristelijke wijze,  
 maar  in  de  toemnalige  omstandigheden  het  eenige  middei-om  het Heidendom  
 voor  het  Christendom  te  doen  bnkken ,  was  dan  Ook  ootzaak,  dat  de  Priezen  
 zoo  dikwerf  mogelijk  het  gehate  jak   van  hef Christendom „ bij  ben  het  teeken  
 van  -slavernij,  te  gelijk  met  dat  der  Christen-Frauken  afwierpen.  Het  schijnt  
 in  de  6e  en  7*  eeuwen  bij  de  Friezen  beurtelings  een  gedwongen  aannemen  en  
 een,  zoodra  men  de  kans  schoon  zag,  weder  verWerpen  van  het  Christendom  
 geweest  te  zijn.  Wij  meenen  zulks,  “ it  getuigenis  van  eenige 
 1