G iv in g s » am
Op de kz. ziet men een vierbeenig kruis van zeer afwijkenden vorm. Het is
aan de einden geopend en in het hart van een roosvormig sieraad voorzien. Om
eenen parelcirkel leest men:
27. su I ececec [ ecu | « v u .
De door ons aangetroffene exemplaren waren in de Verzameling van wijlen
den Heer k e e r en in die van den Kolonel n o o t .
Thans, aan het einde der koperen Utrechtsche stedelijke munten genaderd,
gaan wij over tot de beschrijving van drie looden stukken uit den Bisschoppe-
hjken tijd, wier opheldering wij te vergeefs aan deskundigen binnen Utrecht,
zoo als wijlen den Heer N. v a n d e r m o n d e , den Archivaris Dr. p. j. v e r m e u -
l e n ' en den Heer j . h . b a l p o o r t , gevraagd hebben. Niemand wist ons te regt
te wijzen.
Beschouwen wij de stukken eens van naderbij.
Op de vz. der eerste (onze N° 31 op Pl. XXVI) ziet men in ronden vorm
het wapenschild van Bisschop David van Bourgondië, gelijk het ons vroeger op
’s mans munten is voorgekomen. Omschrift:
% DIT 8 SHH 8 STVV0RS 8 VT 8 D 0 S GORSWECU
Op de kz. vertoonen zieh een vierbeenig gevoet kruis, met eene lelie in het
hart, en beurtelings leliën en leeuwen tusschen de beenen van het kruis, gelijk
men die aantreft op de stuiverstukken (in Zuid-Nederland genoemd patardÿ)
van Klips den Goeden, en wel op die welke voor Vlaanderen geslagen zijn.
Thans luidt het omschrift:
if* GOD 8 GU | 0 P 8 OHS 8 I GUaiiVU I D270RSRH
Wij kennen deze munt alleen in de Verzameling van den Heer m u n n ic k s
V A N C L E E P P .
N° 32 is in type van voor- en keerzijde gelijk aan N° 31, doch dat het een
stuk van eenen anderen Stempel was, blijkt uit de omschriften ; dat op de vz. luidt :
>J< DOT 8 SIIB0B 8 SWVV0RS 8 VW 8 D 0 8 GORS
en dat op de kz. :
GOD 8 GUS I P 8 OHS 8 G | USLVCC § D | 270R5R0 *
Dit stuk, dat in 1829 te Jutphaas'gevonden werd, bevindt zieh in het Pen*
ningkabinet der Leidsche Hoogeschool.
N° 33, een stuk, gehjk men ziet, van veel geringer middellijn, versehilt
alleen, wat de type der vz. betreft, daarin van de beide vorige, dat er in het
hart des kruises eene vijfpuntige star, in plaats van eene lelie, gezien wordt.
Het omschrift der vz. is:
STVV0RS 8 VW 8 D 0 8 GORST0UU 8 BOT27
en dat der kz. :G
OD 8 G j U®P s OHS I GU0IiV.eC | D270RÍB
Wij deelen dit stuk mede volgens eene ons welwillend verstrekte teekening
uit eene Verzameling in Utrecht (?).
Maar wat gaf nu aanleiding tot het slaan dier stuivers uit de Gorsteeg, en
waartoe moesten die looden stukken dienen ? wij noch onze welwillende corres-
pondenten weten het op te helderen. Bestand er vroeger eenig Godshuis in
de Gorsteeg, dat die looden stukken uitgaf? was er ook eenige loterij aan ver-
bonden, dat van daar het opschrift
God aeef ons geluk daarmede
zijnen oorsprong genomen hebbe?
Wij hopcn steeds, dat het stedelijk Archief van Utrecht ons toch eenmaal in
deze eenige, zoo hoog noodige, inlichting zal kunnen verschaffen, en gaan thans
over tot de beschrijving der
LATER BIJGEROMEBÍE EN OP PEAAT XXXI
AFGEBEEEDE MUNTEN.
N° 5, op gemelde Plaat, door ons op eene reis, in 1858 te Groningen in
het Kabinet van Professor l a p a i l l e ontdekt, is een muntje, hetwelk wij,
geheel in tegenstelling met het gevoelen van den geëerden bezitter, .volstrekt
niet meenen dat tot het tijdvak behoort, waarin Bisschop Balderik’het muntregt
ontving, zijnde de 10e eeuw. Het was toen,, dat men alleen groote, ruwe
denariën sloeg; het muntje wordt door ons ongeveer toegeschreven aan het
tijdvak, waarop in 1197 de Bisschoppelijke stoel ledig stand, en aan welk zelfde
41*