0,3 w., en N° 6 , dat te Egmond uit het St. Adeibertsputje te voorschijn kwam
en zieh” thans in het Kabinet der Leidsehe Hopgeschool bevindt, weegt 0,35jv.
Yerder worden aan Otto I I nog toegeschreven de op PI. V III, onder N 1
en 2 , afgebeelde denarien.
N° 1 heeft op de vz. het naar de regterzijde der munt gekeerde, met den
mijter getooide, beeid des Bisschops, die zijnen staf omklemd heeft. Het
omschrift is:
omroo s p isg o p
Op de kz. ziet men tusschen de beenen van een gevoet kruis een roosje, en
verder de drie letters van het woord
AV©
het eerste van den groet aan de Maagd Maria, en hier missohien ’s Bisschops
zegen moetende aanduiden.
Het opschrift der kz. heeft onder het stempelen met juist gevat; daarvan is
alleen zigtbaar:
D27VSHWBI
waarschijnlijk zal er voluit gestaan hebben: in Daventria.
De munt weegt 0,6 w. en bevindt zieh, zoo verre ons bekend is, alleen in
het Koninklijk Kabinet. .
N° 2 heeft op de vz. ’s Bisschops beeldtenis blootshoofds met een palmtak,
zinnebeeld van den door hem volbragten kruistogt (want de terugkeerende krrns-
vaarders ontvingen gewoonlijk van den Pans te Rome eenen gewijden palmtak),
e n , naar het schijnt, het Evangelieboek in de linkerhand. Omschrift:
>i« o ro o ........
Op de kz. ziet men tusschen de beenen van een gevoet kruis een roosje en
het woord, P2Mt.
Waarschijnlijk aan te vullen vobis omnibus; de woorden van den Bisschoppelijken
zegen. In den rand vertoonen zieh sporen van het opschrift: Daventria; immers
wij zien nog de N en T uit dat woord.
Weegt 0,6 w. en bevindt zieh mede in het Koninklijk Kabinet.
Toen Otto i l in 1226 het tijdelijke met het eeuwige verwisseld had, spoedde
zieh Floris IV , Graaf van Holland, naar Utrecht om bij de Kapittelen werk-
zaam te zijn ten gunste der keuze van zijnen neef en begunstigde Willebrand
van Oldenburg, zoon van den Graaf van dat land en Bisschop van Paderborn,
een dapper krijgsman, die vroeger in het leger van Keizer Frederik gediend
had, en dezen thans aan het Pauselijk Hof vertegenwoordigde.
Tijdens de Kapittelen zieh met de keus van eenen opvolger voor Bisschop
Otto bezig hielden,?i versehenen ter regter tijde de onder borgtogt uit hunne
gevangeniss te Koeverden ontslagene Graaf van Gelre en Heer van Amstei, nog
niet volkomen van hunne wonden genezen, te Utrecht en te midden der beraad-
slagende geestelijke vergadering. Zij wezen op de noodzakelijkheid om, ten
einde de vervallene zaken des Bisdoms te herstellen, een wakker krijgsman aan
het hoofd te stellen, en betoogden, dat niemand daartoe gesehikter was dan de
door den Graaf van Holland aanbeVolene Willebrand van Oldenburg. Zulks
had dan ook dien invloed, dat de keus eenparig op dezen viel, en men dus.een
gezantschap naar Rome zond, zoowel om den verkozene van het gebeurde ken-
nis te geven, als om aan den Paus voor hem verlof te vragen tot aanvaar-
ding van den post, dewijl het volgens de kerkelijke wetten niet geoorloofd was
om hht eene Bisdom voor het andere te verruilen.
Nadat Willebrand uit Italie in Nederland en te Utrecht gekomen was, leed
het niet lang of hij deed, om den geweldigen dood. en de nederlaag zijns voor-
gangers te wreken, Rolof of Roelof van Koeverden in den ban, trok tegen hem
op en ontweldigde hem zijne kasteelen van Koeverden (benevens de daar ge-
vangene Heeren) en Laar (het laatste lag op thans Hannoversch grondgebied).
Koeverden werd met Stichtsche krijgslieden bezet, Laar ten gronde toe ge-
sloopt (1).
Niet lang daarna gelukte het Roelof zieh door list weder meester van het
kasteel te Koeverden te maken. Andermaal trok Willebrand met een voor die
tijden magtig leger tegen hem op. Tijdens eenen wapenstilstand werd Roelof,
volgens sommige Geschiedschrijvers, verraderlijk gevangen en op een rad ter
Hi Zie onze Munten van Overijssel, bl. 47; ook over het verder door onzen Bisschop
m Overijssel verrigte.