Het gerucht dezer onderzoekingen kwam tot Hertog Karel van Bourgondie,
die zieh de zaak aantrok omdat Heer Reinoud van Brederode Ridder
van het Gulden Vlies was, en.de Hertog, het hoofd dier orde zijnde, zieh,
volgens het 36e artikel, de regtsmagt over de Ridders voorbehieid. Dien ten
gevolge zond hij de Heeren Jan van Bergen en Jan van Halewijn naar Wijk
bij Duurstede om de aangeklaagden over te nemen. Bisschop David Het deze
eerst nog in tegenwoordigheid van ’s Hertogs Raden ter pleije slepen- of
vreesselijk pijnigen om ze tot bekentenis te brengen. Vruchteloos! Vervolgens
werden in 1472 Heer Reinoud, alsmede Jan van Amerongen, ten einde door
den Hertog persoonlijk verhoord te kunnen worden, eerst naar Bergen op
Zoom, daarna naar Kortrijk, eindelijk naar het sterke Slot van Rupelmonde
vervoerd, waar zij ’s Hertogs komst, ten gevolge van den bestaanden oorlog
met Frankrijk, nog eenige maanden moesten afwachten. Aan Walraven van
Brederode was het intusschen gelukt uit zijne gevangenis' naar zijne bezitting,
Vianen, te ontsnappen. Na in Mei van ’t gemelde jaar 1472 voor Hertog
Karel, aan het hoofd der Ridders van het Gulden Vlies, te regt te hebben
gestaan, werd Reinoud vrijgesproken en ontslagen. Na veel leeds doorgestaan
te hebben, overleed hij reeds in October 1473. Jan van Amerongen werd
eenigen tijd na hem losgeinten en is sedert nog Schout van Utrecht geweest.
De Domproost Gijsbrecht, dien de >Bisschop steeds (in het geheel vier jaren)
gevangen had gehouden, werd niet voor in Augustus 1474, en eerst nadat
hij afstand van zijne Domproostdij. en zijn jaargeld gedaan had, ontslagen, Hij
begaf zieh daarop naar Breda, en, hoogstwaarschijnlijk ook al ten gevolge van
het geledene, overleed hij aldaar reeds in 1475 (1).
Na het bijkans geheel uitroeijen van het bij hem zoo gehate geslacht der
Brederode’s , heerschte Bisschop David, die nu geen tegenstand meer onder-
vond, met zulk eene volstrekte magt over het Sticht, als niemand zijner voor-
gangers ooit gedaan had. Den Domdeken,. die met Gijsbrecht van Brederode
(1) "Volgens de gewoonte dier tijden liet de Domproost een aantal natuurlijke. kiii deren
na; men zegt niet minder dan 12; zie v a n m i e r i s , Bisschoppelijhe Mimten en Zegels van
Utrecht, bl. 258.
hem bij zijne in bezitneming van zijnen zetel ter zijde had gestaan (zie boven),
verbände hij, na hem van zijne waardigheid te hebben ontzet. Hij ontnam den
Kanunniken hunne prebenden en gaf deze aan zijne dienaren, aan welke hij de
dochters der rijké burgers uithuwelijkte. IJsselstein werd door hem op niéuw
met muren omringd en in verlorene voorregten hersteld.
Hij had zulk eenen grooten invloed op de verkiezing der stedelijke regering,
de dusgenaamde Wethouderschap, van Utrecht, dat hij deze gewoonlijk naar
zijnen zin deed uitvallen.
Een sterke arm ontviel aan Bisschop David echter door het sneuvelen, ten jare
1477, van zijnen halven broeder, Hertog Karel van Bourgondie. Na het vernemen
van dit sneuvelen begonnen de Utrechtenaars, de Bourgondische dwin-
gelandij moede, zieh zoo openlijk tegen den Bisschop aan te kanten, dat zij
hem zelfs de stad deden ruimen, waarop hij zieh naar Wijk bij Duurstede begaf
en daar op het sterke kasteel vele jaren heeft doorgebragt. David’s aanhang
te Utrecht werd in bedwang gehouden door Jan, Burggraaf van Montfoort,
welken de burgers ontboden hadden, en die het bevel voerde over eene bende
gehuurde krijgsknechten. Ten jare 1478 koos Amersfoort, waar de vrienden
van den Bisschop het onderspit dolven, en die stad moesten verlaten, de zijde
van Utrecht. Reeds vóór dien tijd had de Montfoortsche Burggraaf de regering
van Utrecht verzet, en hen, die als vrienden van den Domproost Gijsbrecht
bekend stonden, op het küssen gebragt (1). In deze dagen was Maria, de
eenige dochter van Karel den Stouten en dus volle nicht van Bisschop David ,
in den echt getreden met Maximiliaan, Aartshertog van Oostenrijk. Deze Vorst
had, als voogd zijner gemalin, de regering der Hollandsche steden veranderd,
de Hoeksche Regenten verdreven en de Kabeljaauwschen alom in hunne plaats
gesteld.
De Utrechtenaars, vooral hare Regering, die zeer Hoekschgezind was, vree-
zende dat het aanzien der Kabeljaauwschen in Holland zoude kunnen bijdragen
om den gehaten David weder in zijn vorig gezag te' hersteilen, hielpen in 1481
(1) Dit zeggen wij missebien o n e ig e n lijh , hoewel de weelde ondei de Bourgondische regering
aanmerkelijk begon toe te nemen en de leden der Regering op het raadhuis waar-
schijnlijk reeds in de laatste helft der 15“ eeuw op kussens gezeten waren.
25