
I 1
ffíi í I
FA ■; ft I i i
f t ; * 4 14
U by
verfchillende Zaaden hebt gy g e z ien , en
k u n tn u , uit d e e zen, van alle anderen,
niet befchouwd, egter pronkende m e c ,
hunne eigen’ fieraaden , ligtelyk oordeelen.
V. Wat zal ik hierop zeggen ? Geene
woorden zyn vermögend, om myne verwondering
uit te drukken ! O f zal ik her-
haalen mynen eerften uitroep; „ O Godlyke
Formeerder, verwaarJigt gy de kleen-
fte dingen met zodanige Schoonheden , met
zulk eene onvergelykelyke P r a g t !” . . . Mag
ik egter eenige bedenkingen hierop laaten
volgen ?
A. f to veelen , als gy wilt.
V. Waartoe zo veele Schoonheden in
Zaaden, die w y over het hoofd zien ? ;
A. Waarom zyn alíe Werken van God
fch o o n , oneindig fchooner, dan wy eenig
ding kunnen toeftellen P Waarom anders,
dan om dat de Almagtige derzelver Maaker
is , die nooit een lomp broddelwerk
te voorfchyn bragt. O f moet ik ook zeggen
, om ons daardoor de kostelykheid
der Zaaden te hérinneren ? ------ G y voegt
er by „ die wy over het hoofd zien”
maar waarom zien wy ze over het
hoofd ? W'ie . heeft ons dac bevolen ? Is
dit wél gedaan ? Zal immer een verftandig
Christen dat ¡ goedkeuien ? O f kunt
gy het pryzen? .
V. Waar-
V. Waartoe ook zo veele Verfcheidenheid?
A. Verheerlykt deeze niet den grooten
Schepper ? Zoudt gy n ie t, zonder deeze
hoedanigheid, Ü dulzendmaal te_ leu r geíteld
z ie n ? Indien g y , om in den W in ter
een ^ Avondfalaadje , o f in hec voor-
jaar een van , Latuw te hebben , in fiede
van Vcldfala o f L a tu w , het Zaad van
hec Bilienkruid o f Malo we in de hand
kreegt , en zulks zaaide (gelyk ligtlyk gq.
beuren z o u , zo z y alien dezelfde gedaante
hadden) wat zoudt gy by ’t uitfprui-
ten zeggen ? Ik vreeze , dac de verzoe-
king , van uwen Schepper te befchuldigen
over een gebrek in zyn w e rk , wegens
de gelykvormigheid, deezer Zaaden, U
met een hevig geweld zou beftormen.
V . Ik koD, by ’t inzamelen, . den
naam der Zaaden op de papicrtjes, waarin
ze bewaard werden, tekenen.
A. Zo gy de Zaaden van twaalf lion-
derd . Planten , die in uns Vaderland
groeien , wilde bewaaren, ¡ais waare
Schoonheden in de Natuur , weik een
werk zoudt gy Ü dan geeven ? O f is
het nu kwalyk gedaan, dat. de gocde
Schepper U al deeze moeite uit de hat'd
cam dpov : de geiuelde Verfcheidenheid,
aan alie Zaaden verleend ?
V. JEn zo ik my dit werk getroostte ?
1 3 A. Zoudt
■7 4- ; r
A
I “ ‘1
' V:,
• fli k
1 f'r ;
■i j'"
f t
\r 4 '
F t ''