
1 . 1 m i r
'I I ' í j
p j | I I I
1 |h|I!Íí '
«i '
*1 lif t - -
366 g e n e e z e n d e p l a n t e n # ’
twee laatften '.voo ral te pas in eenes
fcherpen hoest , de Waterkers, (Sifym-
brium Nasturtium) het Steenruit, Ruta muraría)
en meer anderen —-— - Klaagt ie-
m an t, dat by geene uitlandfche Rhabarber
ter Lichaams zuiveringe be z it; ik zal
hem wyzen naar het Salomonszegel, (Cow-
yallaria Polygonatum) naär den wilden Wyö-
gaard, (Bryonia alba) naar den Kalfsvoet,
(J rum maculatum) anders naar de gemeen-
ne V lie r , (Sambucus Ebulus & nigra) naar
den Slecdoorn, (Prunus fylveftris) naar
den bast van Berberisfe, (Rif&mi vulgaris)
o f naar den Vuilboom, (Rhamnus
Frángula) anders naar het Boelkecskruid,
(Eupatorium cannabinum) o f úe Waterpat
ig , (Rumex aquaticus) het geen h o s a -
Tios reeds aanprees in zynen tyd — -
Klaagt iemand over eene bedorven Maag;
dan zal ik hem, in ftede van den Ame-
rikaanfchen Braak wortel, (Ipecacuanha) deti
Peperwortel, (Cochliarea Armoracia) dö
Klimop, (Hederá He lix) o f de Vlier ,
(Sambucus nigra) geeven ter fpoedige
braakinge .—— en overvalt hem eene
.Galkoorts; dan zal ik hem voorfchryvee
het zelfde Braakmiddel, daarna de ge-
melde Kruiden , ter zuiveringe der Ingewanden
, vervolgens de bekende Zouten t
en blyft de Koorts na zeven aan vallen
niet
ölet agter; dan zal J k hem raadeh, zo
de kragten te veei wyken, den Bast
der Wilgea , (Sali'x alba ¿ f fra g ilii) in
ftede der Kina le neemen------ ------- Lydt
een ander eenen doorloop o f pynen in
de Ingewanden ; dan wil ik hem toerei-
ken het Duizendblad , (Millefolium AcMl-
lea) het Penningkruid , (Lyftmaehia Num-
mularia) de Paardeftaart, (Equi/emm flu-
viatile) o f het Vyfvingerkruid, (Potentiiia
reptans) het Longekruid , (Pulmonaria- officinalis)
het Herderstasjeskruid, (Thluspi
Eurfa paftoris) het W e egb re e , (Plantaga
major) de Haazepootjes, (Trifolium ar-
venfe) de Boomvaaren , (Polypodium vulgare)
o f het W a te r ruit, (Thalietrum fla-
vum) en anderen, waarvan onze Beemden
vo l zyn.”
V . O welk eene Lyst van Vadcrland-
fche Planten, talryker dan onze Krankhe-,
den zyn ! O ongemeeten’ Goedheden des
mededogenden Scheppers ! . . . . Ea hebben
w y dan nog uitlandfche Geneesmiddelen
noodig, daar wy zo wél voorzien
zyn !
A, Wanneer ik indedaad met hedaardheid
deeze groote menigte van geneezende Planten
overweeg, dan neige ik , tot herroeping
yan myn woord „ (III. Deel bl. 326. en in
den ade Druk bh 332.) dat w y , naamelyk,
alle
■ ; .
M
: '■ "'i