
Ml, , , .
h 1 I
!í i,
ll ’ . 1 !
Grysheid h e e f t , ais een dik kleed , de
anders vrolyke lucht bezet. K om t, o f
b la a s t , na deeze f lilte , de Noordooste
Wind door, wel dra ziet men niets dan
viokken Sneeuw, ligter dan dons, witter
dan de zuiveríle vederen. De verlegen Reiziger
víndt nu geen gebaand fpoor ; hy
doolt, by ’ c vallen van' den vroegen „a-
y o n d , längs onbekende paden. Ziet h y ,
daar hy van koude klappertandt, den rook
uit eene flulp opgaan, ítraks rigt hy er
ítynen weg heen , e n , die nu zo goed
ais een Paleis achtende, verwarmt hy daar
zyne verftyfde Leden ; hy wenscht zieh
zelven onder het armoedig dak geluk. In
deeze heerfchende rust, zwygen de Stürmen
eene poos; er fchynt in de, gefchaapen’
Waereld geene werking te zyn. Alies
is doodsch. Intusfchen wordt het groote
werk der Vruchtbaarmaaking heimelyk
begonnen , met gelyke flilzwygenheid voort-
gezet. Alies wordt voor drie Saifoenen bereid
, de grondílag tot den . oogst en ’t
onderhoud der , Waereld gelegd. Er^ is deeze
verbaazende groote arbeid volkomen ver-
:.rigt door den V o r s t, Sneeuw, Regen, Nev
e ls , Hagel, en Lucht bezwangerd met
Oliën en -Zouten, in den grond ingedrongen;
¿an, àan vernieuwt God daarop het
gelaat dis Aardryks. Pf. CIV. 30.
' V^ Kff
V. En hierna verfchynt P „
A. De bekoorlyke l e n t e verfchynt hierna
in de W a e re ld , op eene w y z e , die
nimmer genoeg kan bewonderd worden.
Geen, Saifoen is e r , waarin meer ver-
rukkiogen my overkomen ; o f kan de
aangenaamheid deezer groote verandering*
uitgefprooken worden ? De Dagen verlangen
, de • Nagten korten. . Nevels worden
vreemd; »Stormen zwygen. Een doorgaan.-
de Wind droogt het Aardryk. Warmte
keert terug. Hoe beider fchiitert dan de
Zon aan den onbewolkcen Hemei 1 De dorre
gryze Landen krygen hun lachend
groen weder ; de Boomen worden als uit
den dood levende , en met vrolyk fie-
raad bekleed. De Bosfchen herneemen lo o f
en fchaduw. Alles ontwikkeld zieh van dag
tot d a g ; alles,wordt bekleed met bladeren
en gras. Het Wild verbeugt zieh over zyn
frisch vo ed fe l; hec zwiert door de Wou-
den met eene nieuwe vrolykheid, met geen
kommer den grond betreedende , nu de
gevaarlyke Sneeuw verfmolten is. De Becken
vlieten weder in vrolyke vryheid. De
Ri vieren ftroomen met ilerker drift, fchuu-
rende de groene Oevers. De Velden pron-
ken met Bloemen. De zwoeie Zuidewind-
jcs ruisfchen. De Boomgaarden bloeien.
De oude Y o g e ien , met vreugde tot ons
P 3 weéie
% 'il
j