
1 ,1 1 I'V.
f (■ 'pi I'f
1*1:
I
I*-;-' !
(H
2 1 2 O M L O O P D E R Z O N j
den zin deezer verheven’ Woorden verzog«
hebben. De opgaande Zon in alle haaie
pragt te z ien , en den fchoonen zin van
DAVIDS veel beduidende taal daarby _ te
overweegen, baaren eene dubbele opgeto-
genheid. Hoe . zeer ben ik er, van yol-
daan! . . . . . Dan, geen T e k s t, dunkt
m y , pleit meer voor den loop der Zon
om de Aarde, geen fterker voor het flil-
flaen der Waereld.
A. Ik begryp Ü; gy denkt niet, dat
Her de Oosterfche trant van fpreeken voor- *
komt, dien w y ook volgen: gy neemt
alles letterlyk op. Gaat dac door, dan
moet ik, U eene vraag doen, die U zees
belemmeren zal. Als ik bier het een naar
de letter opneem, moet ik dan ook niet
het ander zo opvatten ?
V. Ongetwyfeld!
A. M a a r , hoe zal ik„ bet' dan met het
■woonen, met - het flellen d tr . Zon in eene
tent,, he®‘ geen eene ru s t» betekent, maaken?
Kan zy in eene tent rüsten, en te
gelyk de tent uit en daarna in gaan, i»
het Oosten ¿ p , in het Westen onder?
Hoe ilrookt d i t , het een in dezelfden z ia
eigenlyk , het ander oneigenlyk te neemen?
V. .Aan deeze tegenilrydigheden zullen
de Verdedigers van den Omioop der Zoo
©m de Aarde niet gedacht hebben.
f l i A. A1-
Z O N N E D A A U W . 2 13
A. Alzo weinig als aan - de overige bn-
eigenlyke fpreekwyzen: dat de Hemelen verteilen,
dat het Uitfpanfel ysrkondigt, enz. Waar
is Her een letterlyk verteilen, een ver-
kondigen ? . . . . . Nu volge de uitflag
awer proeven omtrent den zonNedaauw.
V . Gezegd hebbende, dat dit Plantje,
geel van Blad, rood van Straalen,, met
witte glinsterende knopjes o f .lymbolletjes
aan de Punten (Plaat 2 . ) onder de g e voelige
Planten behoort, en my beloofd,
een Vliegje met een tangetje op een der
Bladeren „ te zullen zetten, wanneer ik zien
zo u , dac de lang uicgeltrekte Straalen zieh
zouden bmkrommen, gelyk myne Vingers
doen, als - z y eenen kleinen bal in de
hand willen vasthouden: (blad z. 2 6 .) zo
duldde myne nieuwsgierigheid geen uitflel.
Eergisteren avond beproefde ' ik. dat, buiten
uwe kennis. Het V lie g je , kleevende aan
’£ vogt der kleine Straalen, die in het
midden van het Blad ftaan, kon niet weg.
Den volgenden morgen weer komende,
z a g ' ik , dat veele lange Straalen van den
rand des Blads zieh reeds omgeboogen
hadden, en het Vliegje vast Helden;
’s avonds vernam ik , dat ze alien zieh
omgekromd hadden, en met gelyke kragten
het Diertje gevangen hidden. (Plaat
a .) Na het befGhouwen vaij den luis-
O 3 ter-
' I
i I