
:á: lî : ; 7
B E s T E R E U K y L A A T z E N.
Landlieden en Daglooners op hebben,
wanneer z y , in de zomerfche avonden',
bezweet en afgemat uit het veld o f van
den arbeid komen, om den ftank der vui-
le uitwaasfemingen te ve rdryven, en
het vermoeid lichaam daardoor te verkoe-
len en te verfterken — Voor het
overige moet ik hier herhaalen; da^ het
veeluuldig rieken aan flesjes, met fterke
oliën en geesten gevuld, de zenuwen des
Hoofds en des Reuks meestal te hevig
aandoët, én dus, in plaats van denzelven
te verfterken, verzwakt en verftompt.
V . W a t dSn?
A. Laat liever de geuren der Bloemen,
uw Lichaam en H o o fd , door arbeiden
vermoeid, in eènen H o f verîevendigen.
Wandel door uwe Bloemperken, die w y
in de voorige Êeuw van de Franfchen
geleerd hebben te màaken, en zo ü
d eezen, om der ftyfheid w ille , min
voldoen, leg dan Engelfche Tuinen aan,
welke die Natie van de Chineezen heeft
afgekeeken, en nu ook in trein b y ons
gekomen zyn. Daar zal het Lichaam, terw
y l het oog die wilde pragt met ve rmaak
b e fch ouw t, beter genieten, de ge-
zonde en verfterkende uitwaasfemingen der
Bloemen, en uwe Z ie l , door deeze op-
iseuring des Lichaams tevens ve rv ro lykt;
es
k 1 1
B E S T E R E Ü K P L A A T ZEN- 87*
en, beter gefteld, za l eenen Lofzang* aan-
heffea ter eere van Hem, die zo v e e le
Gunsten voor zeer onwaardige Bewoo-
ners zyns Aardryks heeft beftemd; die
pns veele Schoonheden ,i en even veele
Voordeelen verleent; die ons door zo
veele Wonderen dagelyks wil verruk-
jjen -— Laat ons op deeze bank
gaan nedrzitten, om de geuren der Bloe*
men, een w y le tyd s , te genieten. E n ,
wanneer onze Reukzenuwön op de aan-
genaamfte w y ze ter onzer verkwikkinge
aangedaan worden; dan zal de pragt des
fchoonen Hemels op deezen helderen
D a g , en het zoet gezang der V o g e len ,
het een van ons g e z ien , en het ander
van ons gehoord, ook zamen werken ,
om ons genoegen in de Werken van
den weldaadigen Vader der lichten te
vergrooten. Hy to ch , die in de uitdee-
ling zyner gunsten, tot vervrolyking z y ner
Schepfelen dienende, niet karig i s ,
geeft ons veelal meer dan eene geneug-
te van verfchillenden aart ten zeifden t y de
, op dat w y ten vollen overrecd zo u den
ftaan van deszelfs onuitfpreekelyke
Goedheid. ’ t Zal ons dien Lofzang
herinneren: aangaande den Hemel, de Hemel
is des Heeren, maar de Aarde heeft
h j dtn menjshen linderen gegeeven-
' ; F 4
. Í
fl',: ! ' s
4 I Í
f t
ii 4
1I