
f t !
f‘T.# I- >
6 q t V d d e e r e u k e n.
vallen., ep ' mogelyk onze achting geheel
verJiezen, het geen de Schepper niet gp-
wild heeft. Bezitten fommigen, gelyk de
Afrikaanen, fchoone gloeiende koleuren ,
z y hebben duartegea ilinkende geu ren ;
ril weer dan éen nieuw verfchil 1
V- En alle deeze Reuken duuren ?
4- Zo we] als de Ko leu ren, niet even
lang l Eene Roos in Brazil vertoont ziqh
w i t , van den middernagt tot den midd
a g ; doch van dit tydilip tot den middernagt
heeft z y penen rpoden bloesfem.
Anderen houden vtiste Koleuren en Reu^
ken. In fommigen riekt niet de B lo em ,
maar de Bladeren, De Bloem van den Cfl-
m ladaniferus d uu r t, mip o f meer, vyf o í
zes uurep. Eene foort van Geranium be-
gint e e r s t , ’s avonds ten vyf uuren , Reuk
te geeven — Dp .nederigep pvertref-
fen fomtyds de hoogen in lieflykheid. i je t
laage Viooltje ftreplt oneindig meer onze
neusgaten , dan de grootfchp T u lp : eepp
fchiidery van, nederige Lieden V die geheime
o f niet in het oog loppepde doph
uitmuntender Talenten b e z itten , dan brom-
mende Hoogmoedigen , welken op ’s W a e relds
Schouwtooneel alleen eene trotfche
vertooning maaken, en geen nut d o en ,
waar mede alles eindigc.
V. Vanwaar komt toch de Reuk der
Bloemen? y - '
D R A A. I E N D E R B L O EME N . 61
A. Uit de binnenííe fappen en lucht-
buizen der Bloemen, en in de Bladeren
uit de uitwaasfemende openingen. Dan ,
hoewel w y dit weeten , blyft egter de
welriekenheid een' diep geheim. Mogelyk
vindt men dezelve in den zogenoemden
fynen geest der Bloemen o f Planten, wiens
zitplaacs men ftelc in derzelver wezenlyken
olie. Zal ik nu noch drie andere wonder-
baare hoedanigheden, der Bloemen -eigen,
hier bydoen ?
V. Noch drie andere wonderbaare hoedanigheden
! Dit zyn drie raadzels voor
my Onkundigen. G y kunt ’er niet
te veel b y d o en !
A. Laat my ze U dan z e g g en l -
De eerste i s , dat de z o n n e b lo em (dit
zult gy misfchien weeten , om dat g y , we l
niet geheel onkundig , egter ongeoefend
z y t ) en ook andere plat liggende Bloemen
, inzonderheid de G e e len , de Zon in
haaren loop volgen. Z y , met het plat,
te naar dezelve g ek e e rd , verzellen z e ,
’ s a vonds, b y den ondergang in het W e s ten
; en , als ’ t ware , daar affcheid
van dat Hemellicht neemende, draaien z y
zieh j ’s n a g ts , weérom naar het Dosten
, en den opgaanden luister in den
morgenilond daar vrolyk ontmoetende, fch y nen
ze de gulden Zon -op nieuw te begroe
V :
4 ■ i
i i
• N -
Ä 'u ■ a ^
. i i <;